Samenvatting
Het Financieele Dagblad (het FD) heeft in het artikel “OM eist twee jaar cel tegen vastgoedfondsbaas [X]” de voor- en achternaam van klager genoemd terwijl hij verdachte is in een strafzaak. Het FD heeft niet aannemelijk gemaakt dat klager algemeen bekend is bij het grote publiek waardoor klager geen belang meer zou hebben bij de bescherming van zijn privacy. De klacht is gegrond. De Raad doet de aanbeveling aan het FD om deze conclusie ruimhartig te publiceren.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
X
tegen
de hoofdredacteur van Het Financieele Dagblad
De heer X te […] (klager) heeft op 30 augustus 2025 een klacht ingediend tegen de hoofdredacteur van Het Financieele Dagblad (hierna het FD). Het FD heeft op 26 september 2025 schriftelijk op de klacht gereageerd. Bij de beoordeling van de klacht is verder correspondentie van klager betrokken van 3 en 30 september 2025.
De klacht is behandeld op de zitting van de Raad van 10 oktober 2025. Klager is daar verschenen. Namens het FD waren de heren P. Feenstra, hoofdredacteur, C. Grol, redacteur, en J. van Vegchel, jurist, aanwezig. X heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een notitie.
DE FEITEN
Op 28 augustus 2025 heeft het FD online een artikel geplaatst met de kop “OM eist twee jaar cel tegen vastgoedfondsbaas [X]”. Het artikel bevat de volgende inleiding:
“In het kort: [X] was directeur van Vastgoedfonds Nederland, dat €6 mln ophaalde bij beleggers.[…]”
Het artikel begint aldus:
“Het Openbaar Ministerie eist twee jaar cel tegen [X] (47), de voormalig directeur en eigenaar van Vastgoedfonds Nederland.”
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Klager stelt – kort samengevat – het volgende. Het FD heeft in strijd met de Leidraad klagers voor- en achternaam gepubliceerd terwijl hij verdachte is in een strafzaak. Een uitzondering is hier niet van toepassing. Klager is niet algemeen bekend bij het Nederlands publiek; een willekeurige FD-lezer zou zijn naam niet herkennen zonder functieomschrijving. Dit blijkt ook wel uit het feit dat in de inleiding als eerste punt zijn functie wordt genoemd. Het was kennelijk niet (voldoende) bekend bij de lezers van het FD. Dat het FD klagers naam in artikelen van meer dan vijf jaar geleden heeft genoemd doet hier niet aan af. Bovendien was klager toen ook geen verdachte in een strafzaak.
Het FD verwart “identificeerbaar door functie” met “algemeen bekend”. De interpretatie van het FD zou tot gevolg hebben dat elke ondernemer of directeur automatisch identificeerbaar wordt zodra hun functie wordt genoemd. Dit zou de beschermingsregel voor verdachten uithollen. Het onderscheid tussen echte publieke figuren en zakenmensen zou door de lezing van het FD komen te vervallen.
Daarnaast is bekendheid binnen een sector, in dit geval vastgoedkringen, niet hetzelfde als algemene bekendheid. Uit een media-onderzoek dat is verricht in opdracht van het FD blijkt bovendien niet dat vastgoedinvesteerders een specifieke of belangrijke doelgroep vormen van de krant.
Door de volledige naamsvermelding creëert het FD een permanente digitale koppeling tussen klagers naam en de hangende strafzaak. Dat heeft onevenredige en blijvende impact op hem en zijn toekomst en zijn gezin.
Journalistiek correct zou zijn geweest om te berichten over “Simon R., voormalig directeur van Vastgoedfonds Nederland”. Dit heeft het FD ook gedaan in een vergelijkbaar geval. Dat maakt dat het FD op dit punt dan ook inconsistent handelt.
Het FD stelt daar – eveneens samengevat – het volgende tegenover. Het FD hanteert als uitgangspunt dat zijn berichtgeving nauwgezet dient te zijn. Hier hoort bij om zo veel mogelijk ‘man en paard’ te noemen. Dat maakt de berichtgeving integer en controleerbaar. Ondanks dit streven naar klare taal volgt het FD de Leidraad die voorschrijft dat geen informatie gepubliceerd wordt waardoor verdachten en veroordeelden door het grote publiek eenvoudig kunnen worden getraceerd. Geheel in lijn met de Leidraad maakt het FD in bijzondere gevallen een uitzondering op deze regel, namelijk wanneer het niet vermelden van de naam wegens de algemene bekendheid van betrokkene geen doel dient. Deze uitzondering is van toepassing op het artikel dat in deze klacht centraal staat.
Het niet-vermelden van de volledige naam van klager in de gewraakte publicatie dient geen doel omdat ten eerste een heel groot deel van de lezers van het FD hem sowieso bij naam kent. Het FD is een ‘zakenkrant’ waarbij vastgoedinvesteerders een significant deel van het lezerspubliek vormen. Binnen die kring is Vastgoedfonds Nederland een bekend investeringsvehikel (geweest) en zijn (voormalig) directeur en eigenaar een bekend persoon. Bovendien is klager de enige directeur geweest van Vastgoedfonds Nederland. Daarnaast is klager afgelopen jaren volop in de publiciteit geweest, aanvankelijk in positieve zin, maar later vooral vanwege zijn beweerdelijk frauduleus handelen. Het FD heeft ten minste zeven keer eerder over hem geschreven met vermelding van zijn volledige naam. Klager heeft daar nooit bezwaar tegen gemaakt. Overigens zijn deze artikelen waarin zijn naam en toenaam worden vermeld voor abonnees met twee muisklikken te vinden in het archief van het FD. Tot slot hebben ook andere media en de handhavende instantie AFM over klager gepubliceerd in het kader van zijn beweerdelijk frauduleus handelen met vermelding van zijn voor- en achternaam.
Gelet op bovenstaande is het dus nadrukkelijk niet zo dat elke ondernemer of directeur voortaan automatisch identificeerbaar is. In dit geval is de uitzondering op de regel gerechtvaardigd. Het FD heeft dan ook niet in strijd met de Leidraad gehandeld.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
De Raad stelt voorop dat media een belangrijke taak hebben om misstanden in de samenleving aan de kaak te stellen. Het is maatschappelijk en journalistiek relevant te berichten over de voormalige directeur van een bedrijf die van financiële malversaties wordt verdacht.
Uitgangspunt is dat bij het vermelden van persoonlijke gegevens een afweging moet worden gemaakt tussen het privacybelang van de betrokkene(n) en het maatschappelijk belang van de publicatie. De persoonlijke levenssfeer over wie wordt gepubliceerd mag niet verder worden aangetast dan in het kader van de berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is.
Verder geldt dat journalisten dienen te voorkomen dat informatie of beelden worden gepubliceerd waardoor verdachten en veroordeelden door het grote publiek eenvoudig kunnen worden geïdentificeerd en getraceerd. Aan deze regel zijn journalisten niet gehouden wanneer het niet vermelden van de naam wegens de algemene bekendheid van de betrokkene geen doel dient of wanneer de naam een essentieel bestanddeel van de berichtgeving is.
Naar het oordeel van de Raad heeft het FD niet aannemelijk gemaakt dat klager algemeen bekend is bij het grote publiek. Voor zover klager al bekend is, geldt dit ten aanzien van een (zeer) beperkte kring in de vastgoedbranche. Niet gezegd kan worden dat het FD zich uitsluitend of overwegend richt op die specifieke lezerskring, zoals ook blijkt uit onderzoek van de commerciële afdeling van het FD zelf. Het FD heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat een verkorte aanduiding van klager afbreuk zou hebben gedaan aan de inhoud en nieuwswaarde van het artikel. De krant had daarom de vermelding van de volledige achternaam achterwege moeten laten. Het feit dat het FD in het verleden – laatstelijk in 2021 – over klager heeft bericht met zijn volledige voor- en achternaam doet hier niet aan af. Niet is gebleken dat klagers naam sindsdien zó bekend is geworden dat klager geen belang meer heeft bij de bescherming van zijn privacy. Door de vermelding van de volledige achternaam in combinatie met de voornaam heeft het FD journalistiek onzorgvuldig gehandeld.
Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht gegrond is.
Relevant punt uit de Leidraad: C.1.
Relevante eerdere conclusies (onder meer): RvdJ 2022/12, RvdJ 2018/29, 2014/11 en 2007/11
CONCLUSIE
De klacht is gegrond.
De Raad doet de aanbeveling aan het FD om deze conclusie integraal of in samenvatting te publiceren.
Zo vastgesteld door de Raad op 25 november 2025 door mr. J.J. van Eck, voorzitter, S.A. Agterberg, M.S. Bosgra, M.J.P.H. Josten en dr. J. Luttikhold, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoefnagel, adjunct-secretaris.