Samenvatting
L1 heeft in de artikelen “Onderzoek: ‘Goede redenen liquidatie onderduiker Walvis’” en “Horst gaat liquidatie in oorlog niet opnieuw onderzoeken” en in een radio-uitzending van L1 Cultuurcafé met de titel “De liquidatie van de joodse onderduiker Salomon Walvis in Horst” bericht over de uitkomsten van een nieuw onderzoek naar de liquidatie van Salomon Walvis. L1 heeft klagers, de heer drs. G.P. van der Vorst, wiens eerdere onderzoek voor de gemeente Horst aan de Maas aanleiding was om Salomon Walvis te rehabiliteren en waarop in de publicaties kritiek wordt geuit, en mevrouw drs. B.B. Yazar-Walvis, een nabestaande van Salomon Walvis, ten onrechte geen deugdelijke mogelijkheid van wederhoor gegeven. Verder heeft L1 onvoldoende afstand in acht genomen tot het nieuwe rapport, dat zij zelf heeft gepubliceerd op internet, en eenzijdig over de kwestie bericht. Tot slot had L1 de alsnog door klagers ingezonden reactie royaler moeten publiceren. De klacht is in zoverre gegrond. De Raad is onbevoegd te oordelen over het gebruik van een foto en klagers hebben geen rechtstreeks belang voor zover zij hebben geklaagd over (het niet rectificeren van) een onjuistheid in een van de artikelen. De Raad doet de aanbeveling aan L1 om deze conclusie integraal of in samenvatting te publiceren.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
drs. G.P. van der Vorst en mw. drs. B.B. Yazar-Walvis
tegen
de hoofdredacteur van L1
De heer drs. G.P. van der Vorst te Zeist en mevrouw drs. B.B. Yazar-Walvis te Bussum (klagers) hebben op 13 december 2023 een klacht ingediend tegen de hoofdredacteur van L1. Bij de beoordeling van de klacht is verder correspondentie van partijen betrokken van 11 en 26 januari 2023.
De klacht is behandeld op de zitting van de Raad van 3 februari 2023. Klagers zijn daar verschenen. Namens L1 waren de heer F. Ruber, redacteur/verslaggever, en de heer W. Nelissen, chef cultuur, aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van notities.
DE FEITEN
Artikel 14 september 2022
Op 14 september 2022 verscheen op de website van L1 een artikel van de hand van Ruber met de kop “Onderzoek: ‘Goede redenen liquidatie onderduiker Walvis’”. De intro van het artikel luidt:
“Het Limburgse verzet had wel degelijk goede redenen om in 1944 de joodse onderduiker Salomon Walvis te liquideren. Dat concludeert historicus Fred Cammaert op basis van een onderzoek naar de liquidatie van Salomon Walvis in de bossen bij Grubbenvorst.”
Het artikel bevat verder onder meer de volgende passages:
“Cammaert betoogt dat Walvis de liquidatie over zichzelf had afgeroepen. Tijdens zijn onderduikperiode gedroeg hij zich allesbehalve voorzichtig. Zo stelt Cammaert dat Walvis in een opvallende leren jas en laarzen door Horst en omgeving liep. Bovendien zou hij ruzies met zijn vrouw hebben gehad, omdat hij een relatie aanging met een andere joodse onderduikster. Ook liet Walvis verzetsmensen weten dat hij hen zou verraden als de Duitsers hem oppakten. Het verzet vreesde dat door het gedrag van Walvis illegale werkers gevaar liepen en besloten na veel overleg om hem te liquideren.”
en:
“In zijn onderzoek rekent Cammaert af met de constructie die Van der Vorst heeft gemaakt. “Het motief voor de liquidatie heeft geen moment ter discussie gestaan. Dat is in essentie gebaseerd op mogelijk verraad. Er zijn personen om minder duidelijke redenen door het verzet neergeschoten.”
Cammaert schrijft dat het onderzoek van Van der Vorst rammelt: “Zijn benadering druist in tegen historische vakethiek en het streven naar objectiviteit. Om zijn doelstelling waar te maken wordt de lezer gemanipuleerd”. Het heeft er volgens Cammaert toe geleid dat zowel de direct betrokkenen als het verzet in diskrediet zijn gebracht. “Walvis creëerde door zijn gebluf en gedrag zijn eigen noodlot”, aldus Cammaert.”
Het slot van het artikel luidde aanvankelijk:
“Onderzoeker Gerrit van der Vorst laat weten het onderzoek van Cammaert nog niet te hebben. Hij wil pas reageren als hij het heeft gelezen.”
Het artikel is later aangevuld met de volgende tekst:
“Gerrit van der Vorst heeft op 31 oktober 2022 gereageerd op bovenstaand artikel. Volgens hem is tot de liquidatie van Salomon Walvis besloten door verzetsstrijders van buiten Horst, zonder medeweten van het plaatselijk verzet. Hij vindt dat er na de oorlog sprake is geweest van “liegende verantwoordelijken” en een “doofpot”. De gezamenlijke onthulling van het straatnaambord “Salomon Walvisstraat” in Horst in juli 2022 door nazaten van de verantwoordelijken voor de liquidatie en nabestaanden van het slachtoffer noemt Van der Vorst een gebaar van verzoening en wederzijds respect.”
Onderaan het artikel is een hyperlink opgenomen naar het rapport van Cammaert.
Radio-uitzending 18 september 2022
Op 18 september 2022 heeft L1 in een aflevering van het radioprogramma L1 Cultuurcafé een reportage uitzonden onder de titel “De liquidatie van de joodse onderduiker Salomon Walvis in Horst”. De reportage is door Ruber als volgt ingeleid (de Raad citeert uit een transcript van de radio-uitzending van de hand van klagers, dat door L1 niet is betwist):
“Salomon Walvis was een joodse onderduiker. Samen met zijn vrouw en vriendin kwam hij vanuit Amsterdam terecht in Horst. 1944 wordt ie gedood. Niet door de Duitsers maar door het Limburgse verzet. Want, zo werd na de oorlog verteld: het verzet in Horst vreesde dat Walvis verraad zou kunnen gaan plegen. Lang was dat het leidende narratief, maar enkele jaren geleden kwam onderzoeker Gerrit van der Vorst met een andere conclusie: Walvis zou ten onrechte slachtoffer zijn geworden. Het Limburgs verzet zou hem vals verdacht hebben.
De liquidatie in de bossen bij Grubbenvorst was dus laakbaar. Jan Houwen is de zoon van de verzetsman Wiel Houwen uit Horst. De studie schoot bij hem in het verkeerde keelgat. Zeker toen Walvis ook nog eens door de gemeente gerehabiliteerd werd.”
In de reportage, waarin de heren J. Houwen en F. Cammaert aan het woord komen, zegt Ruber onder meer het volgende:
“En dat ging Jan Houwen te ver. Zijn vader, en eigenlijk het hele verzet, werd hiermee van moord beticht. De gemeente Horst weigerde verder onderzoek, en daarom stapten Jan en zijn broer Jac naar historicus Cammaert die is gepromoveerd op het Limburgse verzet. Cammaert besloot de zaak grondig uit te zoeken. Hij ontdekte dat het onderzoek van Van der Vorst onzorgvuldig was uitgevoerd.”
en:
“Dus het verzet in Horst en omstreken was gewoon bang dat Salomon Walvis verraad zou kunnen gaan plegen.”
en:
“Het verzet trekt de antecedenten van Walvis in Amsterdam na. Ondanks zijn eigen beweringen is ie daar niet bekend in verzetskringen. In Horst probeert men Walvis dan tevergeefs te laten opnemen in een gesloten inrichting. Uiteindelijk rest alleen het meest vergaande: liquidatie. En daarvoor worden leden van een knokploeg uit Zuid-Limburg ingehuurd.”
en:
“Het verzet had dus goede redenen om Walvis te liquideren. Angst dat ie verraad zou plegen. Geredeneerd vanuit de situatie in 1944 begrijpelijk. Toch bleef het een moeilijk besluit. Wiel Houwen, voorman van het verzet in Horst, blijft er zijn hele leven mee tobben.”
en:
“Lang was onomstreden dat het verzet niet anders kon. De liquidatie van de joodse onderduiker Salomon was triest, maar noodzakelijk geweest. Toen onderzoeker Gerrit van der Vorst de gemeente Horst in 2018 wist te overreden om Walvis te rehabiliteren, als onschuldig slachtoffer van het verzet, viel dat verkeerd bij de zonen van verzetsman Houwen.”
en:
“De gemeente Horst heeft besloten om Salomon Walvis te rehabiliteren, enkele jaren geleden. Zijn naam is op een plaquette gekomen van de oorlogsslachtoffers van de gemeente Horst, d’r is een straatnaam gekomen en er ligt zelfs een tegeltje, een struikelsteentje, voor joden die weggevoerd zijn. Zou d’r iets aan die rehabilitatie moeten veranderen?”
Op die vraag antwoordt Cammaert het volgende:
“Ja, dat is natuurlijk een moeilijke vraag. Daar ga ik niet over. Maar ik heb geprobeerd om een zo integer en op feiten gebaseerd verslag te schrijven. Wat de gemeente Horst daar uiteindelijk mee gaat doen, is natuurlijk aan de gemeente Horst. Maar één ding is duidelijk: het verhaal van Gerrit van der Vorst is toch wel misleidend en op punten ook erg manipulerend. Want wat ik al zei over verraad wat niemand hem ooit heeft genoemd. Hij shopt een beetje in de bronnen en haalt datgene daaruit wat voor zijn doelstelling noodzakelijk is, maar laat een hele hoop zaken weg. Een zuiver verantwoord, ja vakethisch, onderzoek kan ik het niet noemen.”
Ruber reageert daarop als volgt:
“En het tegeltje waarop staat dat hij ten onrechte geliquideerd is. Dat is dus feitelijk onjuist.”
Cammaert zegt vervolgens:
“Nou, ik weet niet of je koper kunt uitgummen, maar die tekst zou wel veranderd moeten worden. Want ten onrechte, dat is niet juist. Nee.”
Waarop Ruber reageert:
“Hij vroeg daar zelf om, zou je kunnen zeggen.”
Waarop Cammaert reageert:
“Ja, ik heb ook geschreven: hij is de aanstichter van zijn eigen onheil geweest.”
Op de website is bij de reportage de volgende tekst geplaatst:
“Het gebeurde 78 jaar geleden, maar de liquidatie van de joodse onderduiker Salomon Walvis in Horst houdt mensen nog steeds bezig.
Het onderwerp blijft beladen; want deze joodse onderduiker werd om het leven gebracht door het verzet.
Een nieuw onderzoek naar de zaak toont aan dat Salomon Walvis de liquidatie aan zijn eigen gedrag te wijten had, tot opluchting van de nabestaanden van verzetslieden uit Horst.
Een paar jaar geleden leidde een ander onderzoek namelijk tot een andere conclusie: dat Walvis het slachtoffer was van een even dubieuze als fatale actie van verzetsmensen.
Frank Ruber zet de zaak Salomon Walvis op een rij.”
De publicatie sloot aanvankelijk af met de volgende zin:
“Onderzoeker Gerrit van der Vorst wilde nog niet reageren omdat hij het nieuwe onderzoek nog niet heeft gelezen. (18-09-22).”
Deze zin is later vervangen door dezelfde aanvulling als bij het artikel van 14 september 2022.
Artikel 29 september 2022
Verder verscheen op 29 september 2022 op de website van L1 een artikel van de hand van Ruber met de kop “Horst gaat liquidatie in oorlog niet opnieuw onderzoeken”. De intro van dit artikel luidt:
“De joodse onderduiker Salomon Walvis blijft in Horst te boek staan als oorlogsslachtoffer. De gemeente gaat niet in op een verzoek om het eerherstel dat Walvis enkele jaren geleden postuum kreeg, opnieuw te overwegen.”
Het artikel bevat verder de volgende passage:
“Salomon Walvis was een joodse onderduiker die tijdens de oorlog geliquideerd werd door het Limburgse verzet. Het lokale verzet in Horst besloot tot de liquidatie uit angst; Walvis zou gedreigd hebben om verzetslieden te verraden.”
Ook dit artikel is later voorzien van de aanvullende tekst als hiervoor geciteerd bij het artikel van 14 september 2022.
WhatsApp-communicatie tussen partijen
Op 14 september 2022 om 12:23 uur heeft Ruber aan Van der Vorst het volgende WhatsApp-bericht gestuurd:
“Beste meneer Van der Vorst, Ik schrijf een stuk over het onderzoek van Fred Cammaert over Salomon Walvis. Wat is uw reactie? Groet, Frank Ruber L1”
Van der Vorst heeft daarop ongeveer een uur later gereageerd als volgt:
“Dag meneer Ruber, Ik ben nog niet geïnformeerd over de bevindingen van Cammaert, dus kan ik er inhoudelijk helaas nog niets over zeggen. Zal ik me melden zodra ik het ontvangen heb? Ik wil er ongetwijfeld wat over kwijt. Groet, Gerrit van der Vorst”
Ruber heeft daarop vrijwel onmiddellijk geantwoord:
“Zeker. Ik wacht af”
Daarop heeft Van der Vorst vrijwel direct aan Ruber bericht:
“Oké. Hopelijk kan ik het elk moment ontvangen (had het al eerder verwacht).”
Op 15 september 2022 heeft Van der Vorst het volgende aan Ruber laten weten:
“Ik begin te vermoeden dat ‘elk moment’ geen juiste verwachting is. Nog steeds heb ik het rapport nog niet ontvangen. Heel vervelend.”
Op 27 september 2022 heeft Van der Vorst aan Ruber bericht:
“Vergeet ik bijna te laten weten dat ik het rapport eind vorige week heb ontvangen. Ik ben er meteen ingedoken en rond morgen mijn reactie af.”
Op de berichten van 15 en 27 september 2022 heeft Ruber niet gereageerd.
Op 3 oktober 2022 heeft Van der Vorst het volgende aan Ruber bericht:
“Meneer Ruber, Inmiddels heb ik een mijns inziens gedegen beoordeling gemaakt van het 48 pagina’s tellende rapport van Fred Cammaert. Dat rapport staat nu ook op een anonieme website en mogelijk heeft het onderwerp nog steeds uw aandacht? Als u mijn reactie wilt weten, zal ik die correctheidshalve voorleggen aan Cammaert, aan de familie Walvis en aan de zoon van de hoofdverantwoordelijke voor de liquidatie. Dat zal hooguit een dag of 1-2 vergen. Als u er niet meer aan werkt, zal ik de zaak verder in een rustiger tempo afwerken. Bij voorbaat dankend voor uitsluitsel en met groet, Gerrit van der Vorst”
Daarop heeft Ruber diezelfde dag gereageerd als volgt:
“Uiteraard ben ik nog geïnteresseerd. Ik zie graag uw reactie tegemoet”
Nadat Van der Vorst op 3 en 23 oktober 2022 nog aanvullende berichten aan Ruber heeft gestuurd, heeft Ruber op 26 oktober 2022 aan Van der Vorst meegedeeld dat hij verder met de hoofdredacteur diende te communiceren.
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Klagers stellen – samengevat – het volgende. De publicaties zijn eenzijdig, met name omdat bij hen geen deugdelijk wederhoor is toegepast, terwijl Salomon Walvis en Van der Vorst ernstig worden gediskwalificeerd. Met de onzorgvuldige publicaties, inclusief de link naar het rapport van Cammaert op internet, werkt L1 mee aan een campagne om de rehabilitatie van Salomon Walvis ongedaan te maken.
Klagers lichten toe dat Van der Vorst op 14 september 2022 is benaderd voor een reactie op het onderzoek van Cammaert, maar op dat moment nog niet op de hoogte was van het rapport. Hoewel Ruber liet weten dat hij de reactie van Van der Vorst zou afwachten, heeft hij nog diezelfde dag over het rapport gepubliceerd. Voor Van der Vorst was dat niet duidelijk; hij kwam pas eind oktober op de hoogte van die publicatie. Bovendien heeft L1 zélf het rapport van Cammaert gepubliceerd en dat beschikbaar gemaakt met een hyperlink in het artikel. Ruber had daar eenvoudig op kunnen wijzen, maar heeft dat niet gedaan. Door deze handelwijze is Van der Vorst een effectief weerwoord onthouden.
Voorafgaand aan de radio-uitzending is geen enkele poging tot wederhoor gedaan, terwijl Ruber wist van de wens van Van der Vorst om inhoudelijk te reageren en ook wist dat hij daartoe eerder niet in staat was omdat hij het rapport nog niet had ingezien. Gezien de inhoud van de reportage had Van der Vorst overigens ook zonder kennisname van het rapport kunnen deelnemen aan de radio-uitzending, omdat het gesprek amper ging over de inhoud van het rapport. Door in de bijbehorende tekst op de website te vermelden dat Van der Vorst niet wilde reageren, is bovendien ten onrechte de indruk gewekt dat hem is gevraagd om een reactie, maar dat heeft geweigerd.
Vervolgens is ook voorafgaand aan de publicatie van 29 september 2022 geen wederhoor bij Van der Vorst toegepast, terwijl hij op 27 september 2022 nog had laten weten dat hij het rapport had ontvangen en de dag erna zijn reactie zou afronden.
Aan Yazar-Walvis is ten onrechte geen enkele mogelijkheid tot wederhoor gegeven, terwijl zij als nabestaande bekend was bij L1 en haar grootvader zelf de beschuldigingen niet meer kan weerleggen.
In het kader van de klachtafhandeling heeft Van der Vorst op 31 oktober 2022 een compleet weerwoord gegeven op de berichtgeving met het voorbehoud dat voor bewerking zijn instemming nodig was. Niettemin heeft L1 het weerwoord zonder zijn instemming bewerkt en verkort geplaatst. Dat is onzorgvuldig, temeer omdat eerder geen adequaat wederhoor is toegepast. Bovendien wekt de aanvulling ten onrechte de indruk dat Van der Vorst traag heeft gehandeld. Daarbij komt dat de schade al is aangericht en niemand het later geplaatste weerwoord leest.
Verder vinden klagers het onzorgvuldig dat L1 de beschuldigingen door Cammaert niet zelf heeft onderzocht. Als L1 dat wel had gedaan, had zij Houwen en Cammaert kunnen confronteren met inconsistenties en kunnen zien dat het rapport van Cammaert aantoonbare vervalsingen bevat van oude documenten. Nu dit is nagelaten en bovendien het wederhoor van klagers ontbreekt, krijgen de lezer en luisteraar een onjuist beeld van de kwestie.
Daarnaast vinden klagers dat Ruber in de radio-uitzending feitelijk onjuiste uitlatingen heeft gedaan. Zo zijn de vader van Houwen en het verzet in Horst in het onderzoeksrapport van Van der Vorst niet beticht van moord. Ook is onjuist dat Van der Vorst de gemeente Horst heeft overgehaald tot rehabilitatie. Bovendien heeft Ruber kwetsende en beschuldigende uitlatingen voor zijn rekening genomen. Verder halen klagers voorbeelden aan waaruit blijkt dat Ruber zich niet kritisch en neutraal heeft opgesteld, maar de kant van Houwen en Cammaert heeft gekozen. Ook uit de bijbehorende tekst op de website blijkt volgens hen dat L1 het rapport van Cammaert heeft omarmd.
Dat L1 een kant heeft gekozen blijkt ook uit de omstandigheid dat zij het rapport van Cammaert heeft gepubliceerd en een hyperlink daarnaar heeft opgenomen – met de opmerking dat het rapport aantoont dat Walvis zijn liquidatie aan zichzelf te wijten heeft – waarmee zij bovendien de verantwoordelijkheid neemt voor de inhoud van het rapport.
Klagers stellen verder dat het artikel van 29 september 2022 een fout bevat, omdat daarin – in afwijking van zowel het onderzoek van Van der Vorst als het rapport van Cammaert – staat dat het lokale verzet in Horst besloot tot liquidatie. L1 heeft dat ten onrechte niet gerectificeerd.
Van der Vorst heeft toegelicht dat hij vreest dat de passage een eigen leven gaat leiden, waardoor de gemeente Horst aan de Maas wellicht de rehabilitatie terugdraait. Dat zou een grote invloed hebben op de nabestaanden van Salomon Walvis en Van der Vorst zou zich daar, vanwege zijn onderzoek naar deze kwestie, verantwoordelijk voor voelen.
Tot slot menen klagers dat L1 de foto van Salomon Walvis niet had mogen gebruiken. De foto komt weliswaar uit het Stadsarchief van Amsterdam, maar het is een privéfoto waarop auteursrechten rusten.
Klagers hebben hun standpunten uitvoerig toegelicht en concluderen dat L1 heeft gehandeld in strijd met de beginselen van journalistieke zorgvuldigheid.
L1 stelt daar – eveneens samengevat – het volgende tegenover. Ruber heeft van begin af aan zijn intenties aan Van der Vorst duidelijk gemaakt, door mee te delen dat hij ging publiceren over het rapport van Cammaert en daarop een reactie te vragen. Van der Vorst wilde wachten en heeft pas zes weken later een inhoudelijke reactie gegeven, toen de zaak journalistiek al niet meer relevant was. Niettemin heeft L1, vanwege het gevoelige karakter van het onderwerp, het nagekomen weerwoord direct bij alle publicaties toegevoegd. Dat hoefde niet integraal, maar kon in een adequaat samengevatte vorm. Het is immers niet aan Van der Vorst om te bepalen hoe zijn reactie moet worden gepubliceerd. Een plaatsing bij de publicaties leek L1 de beste manier om duidelijk te maken dat er verschillende visies bestaan op de liquidatie.
Verder meent L1 dat klagers selectief passages uit de publicaties citeren, om zo de indruk te wekken dat er eenzijdige informatie is verstrekt dan wel een kant is gekozen. Zo betreft de passage waarin staat dat het nieuwe rapport aantoont dat Salomon Walvis de liquidatie aan zichzelf te wijten heeft, een inleiding die in de radio-uitzending is voorgelezen door Ruber. Bovendien wordt de passage direct gevolgd door een zin waaruit blijkt dat het rapport van klager enkele jaren eerder juist tot een andere conclusie leidde. De lezer en luisteraar krijgen daardoor twee kanten van het verhaal te horen.
Daarnaast kan van L1 niet worden verwacht om de onderzoeken van Van der Vorst en Cammaert, waar beiden lange tijd aan hebben gewerkt, zelf te toetsen op betrouwbaarheid. L1 heeft daarom juist geprobeerd om zo objectief mogelijk verslag te doen van ieders bevindingen.
L1 begrijpt dat in deze kwestie emoties een grote rol spelen; de feiten van destijds doen nog steeds pijn. Haar valt echter in journalistieke termen niets te verwijten. Zij heeft verslag gedaan van verschillende visies op dezelfde gebeurtenis. Dat Van der Vorst en Cammaert evident van mening verschillen is een feit en dat is in de berichtgeving duidelijk gemaakt.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
De Raad stelt voorop dat hij zich heeft beperkt tot een beoordeling van de journalistieke handelwijze van L1 en zich niet uitlaat over wat er feitelijk is gebeurd rondom de liquidatie van Salomon Walvis.
In de kern hebben klagers het volgende aangevoerd. Zij hebben geen daadwerkelijke mogelijkheid van wederhoor gekregen, terwijl de publicaties de ernstige beschuldiging bevatten dat Salomon Walvis in de Tweede Wereldoorlog een verrader was en Van der Vorst in die publicaties als onderzoeker wordt gediskwalificeerd. Verder is de berichtgeving eenzijdig en bevat deze feitelijke onjuistheden. In het kader van de klachtafhandeling had L1 het alsnog gegeven weerwoord ruimhartiger moeten publiceren. De Raad zal zich tot deze kern beperken.
Een journalist en zijn redactie zijn vrij in de selectie van nieuws. Dit brengt mee dat het aan de redactie is om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Het stond L1 daarom vrij om in de publicaties aandacht te besteden aan de uitkomst van het onderzoek van Cammaert over de liquidatie van Salomon Walvis en de opstelling van de gemeente ten aanzien van diens rehabilitatie.
Het voorgaande neemt niet weg dat het belang dat met een publicatie is gediend, moet worden afgewogen tegen de belangen die eventueel door de publicatie worden geschaad.
Het gaat in dit geval om een gevoelig en beladen onderwerp en over een persoon die zich niet meer kan verdedigen, waardoor bijzondere zorgvuldigheid moet worden betracht.
De gewraakte publicaties bevatten een ernstige beschuldiging en diskwalificatie van Salomon Walvis. Daarnaast wordt Van der Vorst als onderzoeker gediskwalificeerd. Dat brengt mee dat L1 wederhoor bij klagers had moeten toepassen.
Eerder heeft de Raad overwogen dat er grenzen zijn aan de inspanningen die een journalist zich moet getroosten om bij een voorgenomen publicatie in contact te komen met een beschuldigde aan wie de gelegenheid tot wederhoor moet worden geboden. Als een beschuldigde niet reageert op herhaalde en reële pogingen tot contact, komt er een moment dat die grens is bereikt. Daar komt bij dat sprake kan zijn van een zodanige actuele gebeurtenis, dat de voorgenomen publicatie niet te lang kan worden uitgesteld. Dit neemt niet weg dat naarmate de geuite beschuldigingen in de voorgenomen publicatie in ernst en zwaarte toenemen, van een journalist kan worden gevraagd zich meer in te spannen om de beschuldigde te bereiken en daadwerkelijk gelegenheid te bieden te reageren. Dat geldt helemaal als de noodzaak van onmiddellijke publicatie minder lijkt te tellen.
In lijn met eerdere uitspraken overweegt de Raad verder dat, indien aan een betrokkene om een reactie wordt gevraagd, die betrokkene niet steeds vooraf volledig behoeft te worden geïnformeerd over de inhoud van de publicatie. Volstaan kan worden met aan betrokkene voldoende duidelijk mee te delen, waarop het te geven commentaar betrekking moet hebben. Daarbij is de mate waarin een journalist opening van zaken moet geven afhankelijk van de aard van het te publiceren bericht.
Ruber heeft slechts via één WhatsApp-bericht aan Van der Vorst gevraagd om een reactie op het rapport van Cammaert. Dat betrof bovendien een algemene vraag, waarbij de gepubliceerde concrete beschuldigingen niet zijn voorgelegd. Daarbij is ook niet duidelijk gemaakt dat diezelfde dag tot publicatie zou worden overgegaan en een reactie dus spoedig nodig zou zijn. Dit is temeer onzorgvuldig, omdat Van der Vorst direct heeft laten weten dat hij wel wilde reageren, maar daartoe niet in staat was omdat hij het rapport nog niet kende, terwijl L1 wél de beschikking had over het rapport en dat diezelfde dag via een link heeft gepubliceerd. Niet valt in te zien waarom Ruber (de vindplaats van) het rapport niet aan Van der Vorst heeft verstrekt dan wel de inhoud daarvan heeft voorgelegd en specifiek daarop gerichte vragen heeft gesteld. Met het WhatsApp-bericht van 14 september “Zeker, ik wacht af” wekte Ruber de indruk dat hij de reactie van Van der Vorst zou afwachten en pas daarna zou publiceren. Daarmee werd Van der Vorst op het verkeerde been gezet en heeft deze ook geen aanleiding hoeven zien om via de website van L1 op zoek te gaan naar een artikel met link naar het rapport.
Ten aanzien van de vervolgpublicaties is voorts in het geheel geen poging ondernomen om wederhoor te krijgen.
Bovendien heeft L1 ook de lezer ten aanzien van het wederhoor op het verkeerde been gezet. Door wekenlang in de publicatie van 14 september 2022 onder de hyperlink te vermelden dat Van der Vorst het rapport nog niet had en pas wilde reageren als hij het had gelezen, is de indruk gewekt dat hij nalatig was. Bovendien stond een tekst met diezelfde strekking onder de latere publicaties, terwijl toen niet is gevraagd om wederhoor.
Overigens is niet aan Yazar-Walvis om wederhoor gevraagd, terwijl zij als nabestaande wel in beeld was bij L1. Zij heeft immers, samen met Van der Vorst, al eerder bij de Raad geklaagd over wederhoor in relatie tot publicaties over Salomon Walvis (RvdJ 2019/21).
L1 heeft derhalve niet aan haar verplichting tot toepassing van wederhoor voldaan. Dat Van der Vorst mogelijk eerder dan eind oktober 2022 zijn reactie aan L1 had kunnen sturen, doet daaraan niet af.
Aangezien de Raad zich niet uitlaat over wat er feitelijk is gebeurd rondom de liquidatie van Salomon Walvis, buigt hij zich niet over de door klagers naar voren gebrachte inconsistenties en onjuistheden in het rapport van Cammaert. Ook had L1 niet zelf aan de hand van de diverse rapporten onderzoek hoeven en moeten doen naar de liquidatie van Salomon Walvis.
Dat neemt niet weg dat L1 in het artikel van 14 september 2022 en in de radio-uitzending met bijbehorende tekst op de website eenzijdig heeft bericht over en onvoldoende afstand heeft gehouden tot de conclusies in het rapport van Cammaert.
Zo staat in het artikel van 14 september 2022 dat Cammaert in zijn onderzoek ‘afrekent’ met het onderzoek van Van der Vorst, waarbij volgens de begeleidende tekst bij de radio-uitzending het onderzoek van Cammaert ‘aantoont’ dat Salomon Walvis de liquidatie aan zijn eigen gedrag te wijten had. In een zaak die zo gevoelig ligt waarbij bovendien twee onderzoekers tot verschillende conclusies komen had L1 zich gedistantieerder kunnen en moeten opstellen.
Ten aanzien van de radio-uitzending begrijpt de Raad, zoals door L1 is benadrukt, dat Ruber als presentator het gesprek op gang moest houden en dat daarbij intonatie van belang is waarbij niet louter kan worden afgegaan op het transcript. Echter, gelet op de wijze waarop hij de gebeurtenissen en bevindingen uit het rapport heeft gepresenteerd, waarbij kritische vragen en kanttekeningen ontbreken, is ook in de radio-uitzending te weinig afstand in acht genomen.
De presentatie van de bevindingen van Cammaert in de publicaties biedt de lezer en luisteraar – mede gezien het ontbreken van wederhoor – weinig ruimte voor een andere conclusie dan dat met het rapport van Cammaert nu toch definitief is vastgesteld dat Salomon Walvis zijn liquidatie aan zijn eigen gedrag te wijten had en dat het eerdere onderzoek van Van der Vorst hierover niet deugt.
In het kader van de klachtafhandeling heeft L1 de door Van der Vorst ingezonden reactie samengevat geplaatst onder de betreffende publicaties. Hoewel de Raad het alsnog plaatsen van het weerwoord waardeert, is hij met klagers van oordeel dat L1 in dit geval royaler met de ingezonden reactie had moeten omgaan. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft L1 zich onvoldoende ingespannen om daadwerkelijk wederhoor mogelijk te maken en heeft de omroep bovendien eenzijdig en met onvoldoende afstand over de kwestie bericht. Daarbij komt dat L1 het rapport van Cammaert zelf op internet heeft gepubliceerd. Onder die omstandigheden had L1 de reactie van klager uitgebreider moeten weergeven waardoor weer een zeker evenwicht zou zijn gebracht in de berichtgeving over de gebeurtenissen. Het inkorten van de door Van der Vorst geuite kritiek op de wijze waarop L1 dat heeft gedaan en plaatsing daarvan onder berichtgeving die – zoals L1 zelf heeft gesteld – niet langer actueel is, is dan ook onzorgvuldig.
De klacht is in zoverre gegrond.
Volledigheidshalve overweegt de Raad verder dat hij over de volgende onderdelen van de klacht geen oordeel uitspreekt.
Klagers hebben gesteld dat in het artikel van 29 september 2022 ten onrechte niet is vermeld dat het lokale verzet in Horst besloot tot liquidatie en dat L1 heeft nagelaten dit te rectificeren. Het is begrijpelijk dat klagers zich betrokken voelen, maar dat is onvoldoende om hen op dit punt als rechtstreeks belanghebbenden aan te merken. Dit onderdeel van de klacht wordt daarom niet inhoudelijk behandeld.
Ten slotte heeft de Raad eerder geoordeeld dat het niet aan hem is om te toetsen of sprake is van schending van auteursrecht. Voor zover de klacht zich richt tegen het gebruik van de foto, is de Raad dan ook onbevoegd daarover te oordelen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht, voor zover de Raad daarover kan oordelen en klagers een rechtstreeks belang hebben, gegrond is.
Relevante punten uit de Leidraad: A., B.1, B.3, C., en D.
Relevante eerdere conclusies: RvdJ 2022/33, RvdJ 2022/27, RvdJ 2022/25, RvdJ 2020/1, RvdJ 2019/21 en RvdJ 2018/38
CONCLUSIE
De Raad is onbevoegd te oordelen over het gebruik van een foto. Voor zover de klacht betrekking heeft op (het niet rectificeren van) een onjuistheid in het artikel van 29 september 2022, hebben klagers geen rechtstreeks belang en behandelt de Raad de klacht niet inhoudelijk.
Verder is de klacht gegrond.
De Raad doet de aanbeveling aan L1 om deze conclusie integraal of in samenvatting te publiceren.
Zo vastgesteld door de Raad op 31 maart 2023 door mr. J.J. van Eck, voorzitter, mw. M. ten Katen, S. Kuijper, mw. L.M. van de Langenberg MSc en mw. M. Stenneke, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. G.A. van de Sluis, plaatsvervangend secretaris.