2022/3 Afgewezen

X en Y - verzoekers inzake herziening conclusie RvdJ 2021/39 / K. Borghouts en de hoofdredacteur van De Limburger

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2021/39 over een klacht tegen K. Borghouts en De Limburger te herzien. Verzoekers maken bezwaar tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt, maar hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoekers zich niet kunnen vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

X en Y

tot herziening van de conclusie van de Raad van 14 september 2021 (RvdJ 2021/39) betreffende hun klacht tegen

K. Borghouts en de hoofdredacteur van De Limburger

De heer W.Q.J.M. Orbons, jurist, heeft op 5 oktober 2021 namens de heer X en mevrouw Y (verzoekers) verzocht om herziening van de conclusie van 14 september 2021 inzake hun klacht tegen mevrouw K. Borghouts en de hoofdredacteur van De Limburger (hierna gezamenlijk: De Limburger). Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek is verder correspondentie betrokken van partijen van 22 oktober 2021 en van 18 november 2021.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 26 november 2021 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen. Een van de Raadsleden heeft zich voorafgaand aan de zitting verschoond, waarna het verzoek is beoordeeld door de voorzitter en de overige leden.

DE FEITEN

Verzoekers hebben op 30 mei 2021 een klacht ingediend tegen De Limburger over een rechtzetting die op 7 mei 2021 is geplaatst naar aanleiding van het artikel “Met zout een beetje meer lucht voor oud-coronapati?nten” dat op 6 mei 2021 is gepubliceerd.

Op 14 september 2021 heeft de Raad geconcludeerd dat De Limburger journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“In de rechtzetting van 7 mei 2021 is duidelijk vermeld dat De Limburger heeft verzuimd om te controleren dat het citaat afkomstig is van de longarts en of het citaat betrekking heeft op de zoutgrot van klagers.
Door de – wellicht wat ongelukkige – formulering, met de uitdrukkelijke vermelding dat het citaat is aangeleverd door klagers, kan niet worden uitgesloten dat sommige lezers het bericht zo opvatten dat klagers het citaat hebben verzonnen.
Van een feitelijke onjuistheid in het bericht is echter niet gebleken. Er is geen zodanig vertekend beeld of onzorgvuldige weergave van de kwestie gegeven, dat daarmee geen sprake meer is van waarheidsgetrouwe berichtgeving.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat De Limburger journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld.”

DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Verzoekers stellen – samengevat – het volgende. De kern van de klacht was of de rechtzetting gerechtvaardigd was. Mede gelet op het citaatrecht was er voor De Limburger geen wettelijke en journalistieke reden om tot rectificatie over te gaan. Verzoekers menen dat de conclusie van de Raad innerlijk tegenstrijdig en onjuist is. Zij wijzen er verder op dat de rechtzetting diverse onjuistheden bevat. Daarnaast noemen verzoekers nog een aantal omstandigheden die volgens hen maken dat de conclusie niet in stand kan blijven.

De Limburger heeft aangevoerd dat het verzoek een herhaling van zetten betreft en dat daarin geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

Herziening van een eerder gedane conclusie is alleen mogelijk indien een verzoeker aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ‘ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten’. Verzoekers hebben dit niet gedaan.

Het verzoekschrift bevat (een nadere uitwerking van) stellingen die verzoekers eerder in de procedure hebben geformuleerd en die de Raad (in de kern) heeft betrokken bij zijn oordeel. Niet is gebleken dat de Raad zijn oordeel op onjuiste constateringen heeft gebaseerd.

In essentie vragen verzoekers om een herbeoordeling van de klacht omdat zij zich niet kunnen vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroeps)procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting of uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Dat verzoekers het niet eens zijn met de afwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusies van de Raad: RvdJ 2021/42 en RvdJ 2021/36
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

CONCLUSIE

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 17 januari 2022 door mr. W.A.M. van Schendel, voorzitter, M.J.P.H. Josten, S. Kuijper en A. Olgun, leden in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. G.A. van de Sluis, plaatsvervangend secretaris.