Samenvatting
P. van Os, A. Ribbens en NRC (hierna gezamenlijk: NRC) hebben in de publicaties “Nieuw verwijt van bedrog treft kunsthandelaar Jan Six – na een Rembrandt nu een kameel” en “Jan Six ontkent koper te zijn van door hem ontdekte
Rembrandt” op journalistiek zorgvuldige wijze bericht over J. Six (klager). Er bestond voldoende aanleiding om over klager te berichten zoals is gedaan, waarbij voldoende wederhoor is toegepast. Van relevante feitelijke onjuistheden is niet gebleken. Er is geen sprake van sensationele of tendentieuze berichtgeving en ook niet van (de schijn van) belangenverstrengeling. Ten slotte heeft NRC serieus en voldoende inhoudelijk op de klachten gereageerd.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
J. Six
tegen
P. van Os, A. Ribbens en de hoofdredacteur van NRC
De heer mr. C.A. Alberdingk Thijm, advocaat te Amsterdam, heeft op 13 oktober 2021 namens de heer J. Six (klager) een klacht ingediend tegen de heren P. van Os en A. Ribbens en de hoofdredacteur van NRC (hierna gezamenlijk: NRC). Bij de beoordeling van de klacht is verder correspondentie van partijen betrokken van 14 oktober 2021 en van 2 en 5 november 2021.
De klacht is behandeld op de zitting van de Raad van 12 november 2021 in aanwezigheid van klager, vergezeld door Alberdingk Thijm en mevrouw I. Vlastuin. Aan de zijde van NRC zijn Van Os en Ribbens verschenen, vergezeld door de heer M. Garschagen, adjunct-hoofdredacteur. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities.
DE FEITEN
Het eerste artikel
Op 16 en 17 april 2021 is op de website respectievelijk in de papieren editie van NRC een artikel van de hand van Van Os en Ribbens verschenen met op de website de kop “Nieuw verwijt van bedrog treft kunsthandelaar Jan Six – na een Rembrandt nu een kameel” en in de papieren editie de kop “’Onze vriendschap kapot voor een kaméél?’”. Op de voorpagina van de papieren editie is het artikel aangekondigd met de tekst: “Jan Six: rel nummer twee – Na de Rembrandt-affaire wordt kunsthandelaar Jan Six opnieuw beschuldigd van oplichterij. Nu met een doek van een kameel.” De intro van het artikel luidt:
“De verzamelaar met de meeste Rembrandts in bezit vindt dat kunsthandelaar Jan Six niet meer de discretie verdient die gangbaar is onder kopers en kenners van oude meesters. „Six is het pure kwaad.””
Het artikel bevat verder onder meer de volgende passages:
“Nog niet zo lang geleden had hij Jan Six (1978) hoog zitten, zegt Thomas Kaplan. „Maar mensenkennis is nooit mijn sterkste kant geweest”, zegt de Amerikaanse miljardair. De man groeide uit tot ’s werelds grootste verzamelaar van Nederlandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw. Nu voelt hij zich verplicht om de kunstwereld te waarschuwen voor de kunsthandelaar uit Amsterdam. „Jan Six is een gevaar voor de reputatie van de markt in oude meesters en dus, uiteindelijk, voor die oude meesters zelf”, zegt Kaplan vanuit New York in een lang telefoongesprek.
Van gevierd Rembrandt-kenner tot paria van de kunstwereld – de werdegang van Jan Six nam slechts drie jaar tijd in beslag. Hoe kon de kunsthistoricus zo snel van zijn voetstuk tuimelen? Was daarvoor de beschuldiging genoeg van zijn collega Sander Bijl, die tweeënhalf jaar geleden beweerde dat Six hem had bedonderd? Nee, zo leert onderzoek in het kleine wereldje van handelaren, kenners en verzamelaars van oude meesters. Six heeft meer gedaan om zijn reputatie in korte tijd te verliezen. Zo blijkt weer een collega hem van bedrog te beschuldigen, opnieuw bij de aankoop van een schilderij.”
en:
“Al een tijdje ging in het internationale kunstwereldje het verhaal rond dat Six nog een slachtoffer had gemaakt, die hij op soortgelijke wijze [als Bijl, RvdJ] had beduveld.
Diverse handelaren vertellen erover. Zijn verhaal, hoewel nooit eerder opgeschreven, blijkt onder kenners, kopers en verkopers van schilderkunst uit de Gouden Eeuw zelfs wijd en zijd bekend. En niemand lijkt te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de beschuldiging, waarover zo direct meer. Ook Thomas Kaplan niet, de particuliere verzamelaar met de meeste Rembrandts in bezit. Hij waarschuwt nu dus voor Six: „En ik mocht hem aanvankelijk graag, hè? Jan Six was enthousiast, gedreven en onmiskenbaar intelligent. Na onze eerste ontmoeting was ik al bereid om hem te steunen bij zijn zoektocht naar nieuwe Rembrandts.””
en:
“Een paar maanden voor Six zijn Rembrandt-ontdekking wereldkundig zou maken, nodigde hij Kaplan uit om het schilderij bij hem te komen bekijken. Kaplan stond op het punt naar Amsterdam te reizen toen hij Sander Bijl te spreken kreeg. Die liet hem zijn appcorrespondentie met Six zien. Daarin zag Kaplan bewijzen voor wat hij al had gehoord: Six had Bijl beloofd namens hen beiden bij Christie’s op de vermeende Rembrandt te bieden.
Kaplan noemt het schandelijk hoe Six tegen zijn handelspartner heeft gelogen. „Ik ben een zakenman, ik heb vaak meegemaakt dat mensen elkaar een loer probeerden te draaien, maar dit is van een andere orde, dit is echt slecht. Dus ben ik destijds, toen Six me uitnodigde, niet naar Amsterdam gegaan. Tegelijk dacht ik: slechte dingen gebeuren, ik bemoei me er niet mee. Ik zal het schilderij nooit kopen en hopelijk zullen anderen met gevoel voor moraal en ethiek dat ook niet doen. That was it.”
Maar daarna gebeurden nog een paar dingen die Kaplan dwarszitten. „Eerst maakte ik mee hoe Six zijn ontdekking vergeleek met een schilderij uit mijn verzameling: het portret van Petronella Buys, dat Rembrandt rond dezelfde tijd heeft geschilderd. Hij trashte dat schilderij, terwijl hij mij eerder uitgebreid had gecomplimenteerd met mijn beslissing het op een veiling te kopen. Die aankoop getuigde volgens hem van een enorm kennersoog. Beledigd voelde ik me niet, want zoiets neem ik niet persoonlijk. Maar het gaf me wel een beter inzicht in de man. Niet veel later mailde Six me. Hij deed of er niets was gebeurd en bood me twee schilderijen aan. Twee heel beroerde schilderijen. Eentje zou van Gerard Dou zijn, beweerde hij. Zelfs iemand die slechts oppervlakkig geïnteresseerd is in oude meesters kan zien dat die toeschrijving belachelijk is. Echt woedend makend belachelijk. Ik dacht: holy shit. Als deze man mij al zo’n mail stuurt, God weet hoeveel mensen met minder kennis van zaken hij dan bedondert. Toen kwam het besef hoe duivels deze man is.”
en:
“Voor dit artikel wil Six geen vragen meer beantwoorden. Handelaren, curatoren en verzamelaars van naam en reputatie zeggen Six’ gedrag af te keuren en te betreuren.”
en:
De andere kunsthandelaar die Six van bedrog beticht is een buitenlandse kunsthistoricus gespecialiseerd in Nederlandse kunst. Hij doet zijn verhaal alleen omdat hij weet dat de kern ervan toch al op straat ligt. „En dan kan ik maar beter zorgen dat de details ook kloppen niet?” Toch wil hij niet met zijn naam in de krant. „Want ik zoek nooit de publiciteit.” Tegelijk denkt hij dat het „passend” is dat het verhaal naar buiten komt, omdat het nog eens helder laat zien „dat Jans consistente wangedrag onlosmakelijk verbonden is met zijn persoonlijkheid”.
en:
“De zaak gaat over een schilderij van Jan Asselijn, een tijdgenoot van Rembrandt die vooral bekend is van De bedreigde zwaan, een schilderij dat tegenwoordig in de Eregalerij van het Rijksmuseum hangt. Tijdens archiefonderzoek was de jonge handelaar documentatie over een schilderij van Asselijn tegengekomen, een afbeelding van een kameel. Hij ontdekte dat het schilderij in bezit was van een verzamelaar in Wassenaar.
Hij nam zijn iets oudere vriend Six, die in die dagen bij hem logeerde, in vertrouwen over zijn vondst, op voorwaarde dat ze samen probeerden het schilderij te kopen. Een eventuele verkoopopbrengst zouden ze delen. Six ging akkoord.”
en:
“In december van 2014 lukte het Six om Asselijns kameel te kopen. Aan zijn jongere vriend schreef hij niets over de aankoop.
Six en de jonge handelaar bleven elkaar ontmoeten, als goede vrienden. Tijdens hun ontmoetingen spraken ze regelmatig over het plan om de kameel samen te kopen. Dat zou een mooie vangst zijn, vertelden ze elkaar: ze vermoedden dat er kopers waren die er vrij goed voor wilden betalen.
Fuck, het schilderij is verkocht
Pas in december 2016, enkele dagen voor Kerst, richtte de jonge kunsthandelaar zich tot Six met de uitdrukkelijke vraag om de Asselijn nu toch eindelijk te bespreken met de verzamelaar in Wassenaar. Er was genoeg geduld betracht. Six antwoordde, in een e-mail aan zijn vriend: „Fuck, het schilderij is verkocht.”
De verzamelaar had het aan iemand anders verkocht, legde Six uit. Ze waren te laat. Pech gehad.
Een jaar later hing de kameel bij Hazlitt, de kunsthandel in Londen waarmee Six ook zijn Rembrandt-vondst Portret van een jonge man kocht. Bezoekers aan de kunsthandel mochten het meenemen voor 550.000 Britse ponden, destijds ruim 600.000 euro.
De jonge kunsthandelaar hoorde hier nog weer later van, tijdens een lunch met een collega. Die had het schilderij in de etalage bij Hazlitt zien hangen. Bij toeval. De jonge handelaar was „flabbergasted” en vermoedde direct wat er was gebeurd. Hij belde Six in januari 2019 om verhaal te halen. Six kon niet anders dan bekennen. Ja, hijzelf had het werk gekocht. De verbouwereerde handelaar aan de telefoon: „Jij hebt onze al vijftien jaar durende vriendschap kapotgemaakt en waarvoor? Voor een kameel van Asselijn, Jan. Een kameel!”
en:
“In april 2019 zagen de heren elkaar nog één keer, op het kantoor van Six aan de Herengracht. De handelaar was voor zaken in Amsterdam. Six zou hem daarna 10.000 euro overmaken. Dat was de helft van de commissie die Six zichzelf had uitbetaald na de aankoop van de Asselijn. Het schilderij, opnieuw aangeschaft met zijn Britse compagnon John Morton Morris van kunsthandel Hazlitt, had ze 200.000 euro gekost. Six had zichzelf een commissie van 20.000 euro gegeven, waarvan de jonge handelaar nu de helft vroeg. Six ging akkoord, maar niet nadat hij de jonge handelaar vertelde nog enkele duizenden euro’s in mindering te zullen brengen, voor gemaakte onkosten. De jonge handelaar wilde niets weten van deze, wat hij noemt „oogkleppenlogica”. Sterker, hij was bij Six op kantoor om hem te vertellen dat die zich ondanks het bedrog wel aan de aanvankelijke afspraak diende te houden: ze zouden de toekomstige verkoopwinst van de kameel delen. De handelaar: „Zonder mij had hij per slot van rekening nooit van de Asselijn of de verzamelaar gehoord.””
Onder het artikel is de volgende tekst met de kop “Tussen kunst en cash” geplaatst:
“Pieter van Os en Arjen Ribbens schreven Tussen kunst en cash, een boek over de corrumperende werking van het grote geld op de kunstmarkt, ook in Nederland. Het boek verschijnt dit weekeinde. Een van de dertien hoofdstukken behandelt de ergernis en zelfs woede die kunsthandelaar Jan Six wekt in het kleine wereldje van handelaren, kenners en verzamelaars van oude meesters. Andere hoofdrolspelers in het boek zijn museumdirecteur Beatrix Ruf, verzamelaar Bert Kreuk, ontzamelaars in de familie Van Oranje-Nassau en kunstdetective Arthur Brand.
Pieter van Os en Arjen Ribbens: Tussen kunst en cash. Hoe geld de Nederlandse kunstwereld corrumpeert. DasMag, 320 blz., €22,99. Het boek kwam tot stand met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.”
Daarna is onder de kop “Verantwoording” de volgende tekst geplaatst:
“Met Jan Six is voorafgaand aan de publicatie drie keer contact gezocht. Ook is hem per e-mail de strekking kenbaar gemaakt van de verwijten van Thomas Kaplan en de collega-kunsthandelaar die hem van bedrog beschuldigt. Six heeft laten weten geen commentaar te willen geven. Diverse ingewijden uit de wereld van de oude meesters hebben bevestigd dat ze op de hoogte waren van de verwikkelingen rond het schilderij van Jan Asselijn met de kameel.”
Voorafgaand aan de publicatie van dit artikel heeft klager de volgende e-mails van Ribbens ontvangen:
· Op 7 februari 2021: “Ondergetekenden werken aan een komend voorjaar te verschijnen boek over de kunstmarkt, dat vermoedelijk Tussen kunst en cash gaat heten. Daarin portretteren we dertien personen die de afgelopen jaren in het nieuws kwamen. De gemene deler: onze hoofdpersonen raakten allen verwikkeld in geld gerelateerde kunstkwesties. We portretteren onder anderen een verkoper van een valse Van Gogh, een expert van Tussen Kunst & Kitsch, een museumdirecteur, de koning, en natuurlijk: Jan Six.
Onze aanleiding voor het hoofdstuk, het zal je niet verbazen, is je geschil met Sander Bijl. Maar dat is niet de reden waarom we je graag zouden spreken. Over je onenigheid met Bijl is het meeste wel gezegd. Het enige dat we je daarover willen vragen, is of je nog van plan bent hem aan te klagen.
De reden dat we bij je aankloppen, is om je in de gelegenheid te stellen te reageren op beschuldigingen van [X] en Thomas Kaplan. Met beiden hebben we uitgebreid over je gesproken.
Mogelijk verschijnt een voorpublicatie uit ons boek in NRC. Het kan zijn dat het hoofdstuk over jou in de krant verschijnt.
Graag horen we of je bereid bent te reageren.”
· Op 11 februari 2021: “Dank voor je mail van 9 februari 2021 waarin je aangeeft niet mee te willen werken aan het boek dat Pieter van Os en ik binnenkort zullen publiceren. We zullen in het aan jou gewijde hoofdstuk meedelen dat je geen commentaar wenst te geven.
In onze uitnodiging hebben we niet vermeld wat [X] en Thomas Kaplan je verwijten. Het lijkt ons fair om dat kort uiteen te zetten, zodat je daarvan op de hoogte bent vóór het verschijnen van ons boek.
Als verzamelaar heeft Kaplan ondervonden, zegt hij, dat de handelaar Jan Six zich schuldig maakt aan bedrog. Hij vindt dat je de erfenis van Rembrandt bezoedelt en noemt je “een gevaar voor de reputatie van de markt in oude meesters en dus, uiteindelijk, voor die oude meesters zelf.
[X] beweert in ons boek dat je een afspraak met hem hebt geschonden om gezamenlijk een schilderij van Jan Asselijn aan te kopen en te verhandelen. Zonder zijn medeweten, en tegen de gemaakte afspraken in, heb je het betreffende schilderij bij de firma Hazlitt ondergebracht. [X] noemt je “oneerlijk en onoprecht”.
Mocht je alsnog op deze verwijten willen reageren, dan horen we het graag.”
· Op 14 april 2021: “In NRC komende zaterdag een voorpublicatie uit ons boek Tussen kunst & cash. Gekozen is voor een bewerking van het hoofdstuk over jou. Het leek Pieter en mij fair om je dat te melden. Het boek is vanaf die dag ook verkrijgbaar.”
Naar aanleiding van de publicatie van het eerste artikel heeft klager zich met zijn bezwaren daartegen op 26 april 2021 tot de ombudsman van NRC gewend en op diens advies op 4 mei 2021 tot de hoofdredacteur. Op 21 mei 2021 heeft Garschagen inhoudelijk op de klacht gereageerd en klagers bezwaren gemotiveerd afgewezen.
Het tweede artikel
Vervolgens is op 24 augustus 2021 op de website van NRC een artikel van de hand van Van Os en Ribbens verschenen met de kop “Jan Six ontkent koper te zijn van door hem ontdekte Rembrandt”. De intro van het artikel luidt:
“Kunsthandelaar Jan Six ontkent de koper te zijn van het schilderij van Rembrandt dat hij in 2018 ontdekte. Dat stelt zijn advocaat in een brief aan collega Sander Bijl, die Six van bedrog beticht.”
Het artikel luidt verder:
“Jan Six is nooit de koper of medekoper geweest van zijn Rembrandt-ontdekking Portret van een jongeman. Dat heeft de advocaat van de Amsterdamse kunsthandelaar gemeld in een brief aan Sander Bijl, de collega die hem drie jaar geleden van bedrog betichtte en die Six daarvoor eerder deze maand sommeerde tot het betalen van een schadevergoeding.
Het is een verrassende ontwikkeling in een drama dat internationaal de aandacht trok. Een paar maanden nadat Six zijn sprookjesachtige ontdekking in mei 2018 presenteerde kwam Bijl met zijn verwijt dat Six een afspraak had geschonden om het doek gezamenlijk aan te kopen op een veiling bij Christie’s.
Six kocht het doek met hulp van een Britse investeerder. Dat is wat hij in vele interviews, in allerlei media, heeft beweerd. In NRC, dat destijds het nieuws als eerste meldde, zei hij bijvoorbeeld: „Ik ben handelaar, ik ga het verkopen.”
Op de vraag van NRC aan Six wat dan wel zijn relatie met het Rembrandt-schilderij is, verwijst zijn advocaat naar een ‘mea culpa’ in de Volkskrant. Die krant maakte in oktober 2018 een reconstructie van zijn controverse met Bijl. Six verontschuldigde zich toen voor een aantal „ongerijmdheden” in het boek dat hij over zijn Rembrandt-vondst publiceerde. Dat hij daarin schreef koper te zijn van het schilderij was onjuist, stelde Six toen; een Britse investeerder deed dat. De ongerijmdheden weet hij aan vertaal- en redigeerfouten.”
Het artikel is een dag later nagenoeg gelijkluidend gepubliceerd in de papieren versie van NRC onder de kop “Kunstvete – Jan Six ontkent koper te zijn van Rembrandt-ontdekking”.
Klager heeft zijn bezwaren tegen deze publicatie op 26 september 2021 voorgelegd aan Garschagen, die klagers bezwaren op 15 oktober 2021 gemotiveerd heeft afgewezen.
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Klager stelt – kort samengevat – het volgende. Hij maakt bezwaar tegen de totstandkoming en inhoud van het eerste artikel. Hij is destijds alleen benaderd voor wederhoor ten aanzien van in het boek geuite beschuldigingen. In zijn reactie daarop heeft hij laten weten dat hij niet wilde meewerken aan het boek. Het artikel in NRC is een geheel andere vorm van publicatie dan het boek met dertien hoofdstukken, met een ander en groter lezerspubliek. Daarnaast wijkt de inhoud van het boek af van de voorpublicatie; in het boek komen de woorden ‘oplichter’ en ‘oplichterij’ niet voor. Klager is dan ook onvoldoende geïnformeerd over de aard en aankleding van de publicatie, waardoor hij geen weloverwogen beslissing heeft kunnen nemen om al dan niet mee te werken aan de totstandkoming ervan. De eerste twee e-mails van Ribbens kunnen niet worden opgevat als het aanbieden van wederhoor ten aanzien van de voorpublicatie, terwijl daarin ernstige beschuldigingen aan zijn adres worden geuit. In zijn derde e-mail heeft Ribbens alleen gemeld dat de voorpublicatie een paar dagen later zou verschijnen.
Daarbij komt dat de beschuldigingen niet als meningen worden gebracht, maar als feiten. Deze feiten zijn echter onjuist of van onvoldoende gewicht voor de ernstige beschuldigingen van oplichting en bedrog. Zo is het onjuist dat hij een valse Gerard Dou aan Kaplan heeft willen verkopen en dat hij diverse keren in het gezicht van Kaplan heeft gelogen. Bovendien zijn de beschuldigingen geuit door dubieuze bronnen. Het gaat namelijk om een anonieme bron die in conflict verkeert met hem en twee andere bronnen die er belang bij hebben om hem in diskrediet te brengen. De hoedanigheid van de bronnen had voor NRC aanleiding moeten zijn om nader te onderzoeken of de informatie betrouwbaar was en of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestond. Dat is echter onvoldoende gebeurd. Op de zitting voegt klager hieraan toe dat de beschuldigingen in het artikel bewust zijn aangezet. Het artikel is ook als nieuws gebracht, terwijl het hoofdstuk uit het boek vooral een terugblik is op een eerder door NRC gepubliceerd verhaal over de kwestie-Bijl.
Met betrekking tot het tweede artikel voert klager aan dat zijn ontkenning van de koop van de Rembrandt-ontdekking ten onrechte is aangeduid als een ‘verrassende ontwikkeling’ in de kwestie. Hij heeft namelijk nooit beweerd koper te zijn van het schilderij.
Volgens klager is de berichtgeving sensationeel. Zo wordt de voorpublicatie op de voorpagina van de krant aangekondigd met de kop “Rel nummer twee”, waarmee NRC zelf een rel heeft gecreëerd. Bovendien is daarbij een foto van hem geplaatst waarmee de indruk wordt gewekt dat hij een selfie maakt, terwijl het om een groepsfoto ging. Hierdoor is ten onrechte een beeld van hem geschetst dat hij een zelfingenomen, ijdele man is.
Verder stelt klager dat sprake is van belangenverstrengeling. De journalisten zijn immers ook de auteurs van het boek en hebben er dus een economisch belang bij om de verkoop van hun boek te stimuleren.
Klager heeft zijn standpunten uitvoerig toegelicht en benadrukt dat de publicaties ernstige gevolgen voor hem hebben. Hij concludeert dat NRC met de publicaties in strijd heeft gehandeld met diverse bepalingen van de Leidraad. Bovendien is hij ontevreden over de afhandeling van zijn klachten door NRC. NRC heeft slechts gedeeltelijk gereageerd op zijn klacht over het eerste artikel en helemaal niet op zijn klacht over het tweede artikel.
NRC stelt daar – eveneens kort samengevat – het volgende tegenover. NRC is voldoende duidelijk geweest over de aard en strekking van de publicaties. Ribbens heeft klager ruim twee maanden voor de publicatie van het eerste artikel voor het eerst benaderd. Daarbij heeft hij meegedeeld dat het hoofdstuk over klager mogelijk in de krant zou verschijnen. In de tweede e-mail zijn diverse beschuldigingen aan klager voorgelegd, waarbij hem de mogelijkheid is geboden alsnog te reageren. Vier dagen voor de publicatie van het eerste artikel is de derde e-mail naar klager gestuurd met de bedoeling om hem een laatste maal in de gelegenheid te stellen met de journalisten in gesprek te gaan.
NRC meent dat er geen onjuistheden in de artikelen staan. Het hoofdstuk uit het boek en het eerste artikel verschillen niet sterk van elkaar; het artikel is een sterk ingekorte en enigszins bewerkte versie van het hoofdstuk uit het boek. NRC heeft voor de publicatie van het eerste artikel met ruim twintig handelaren en andere kenners uit de wereld van de oude meesters gesproken. Er is slechts gebruikgemaakt van één anonieme bron, die als beginnend kunsthandelaar niet voor altijd met de naam van klager verbonden wilde zijn. Aan klager is echter bekend wie dit is, de naam van deze kunsthandelaar is in de e-mails aan klager vermeld. De andere bronnen die klager van bedrog beschuldigen, worden wel bij naam genoemd. Verder heeft klager in diverse interviews gezegd dat hij de Rembrandt-vondst met behulp van een investeerder heeft gekocht.
Voorts vindt NRC niet dat de publicaties een sensationele toon of context hebben. De woorden van de collega’s van klager zijn correct weergegeven in de citaten en komen niet voor rekening van NRC. De gebruikte foto was de enig beschikbare archieffoto en de interpretatie die klager daaraan geeft laat NRC aan hem. Op de zitting voegt NRC hieraan toe dat er geen rel is gecreëerd; het is een feit dat sprake was van een rel in de kunstwereld.
NRC stelt verder dat er een goede, inhoudelijke reden bestond voor de voorpublicatie uit het boek van de redacteuren. Als een voorpublicatie nieuws bevat, zoals in dit geval, kan dit voldoende aanleiding zijn voor publicatie.
Tot slot voert NRC aan dat uitgebreid op de klachten van klager is gereageerd. Na eerdere mails van de ombudsman en hoofdredactie, heeft adjunct-hoofdredacteur Garschagen op 21 mei 2021 in een e-mail aan klager uitvoerig uiteengezet waarom ten aanzien van het eerste artikel journalistiek zorgvuldig is gehandeld. Op 26 september 2021 heeft klager zijn bezwaren tegen het tweede artikel kenbaar gemaakt. Daarop heeft Garschagen tweeënhalve week later – net nadat klager zijn klacht bij de Raad had ingediend – gemotiveerd geantwoord dat NRC geen aanleiding zag het artikel te rectificeren.
NRC concludeert dat zij journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
De klacht bevat de volgende onderdelen:
1. NRC heeft onvoldoende onderzoek gedaan en gebruikgemaakt van onbetrouwbare bronnen.
2. De publicaties zijn sensationeel en tendentieus.
3. Ten aanzien van de voorpublicatie is onvoldoende wederhoor bij klager toegepast.
4. Er is sprake van belangenverstrengeling.
5. NRC heeft de klachten niet zorgvuldig afgehandeld.
Algemeen
Media hebben een belangrijke taak om misstanden in de samenleving aan de kaak te stellen. Het is maatschappelijk en journalistiek relevant om onderzoek te verrichten naar en/of te berichten over het corrumperen binnen de kunstwereld.
Daarbij zijn de journalist en zijn redactie vrij in de selectie van nieuws. Het is aan de journalist om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Dit neemt niet weg dat het belang dat met een publicatie is gediend moet worden afgewogen tegen de belangen die eventueel door de publicatie worden geschaad.
Ad 1. en 2.
NRC heeft aannemelijk gemaakt dat gedegen onderzoek is verricht, waarbij diverse bronnen zijn geraadpleegd. Dit blijkt ook uit de publicaties. De belangrijkste bronnen zijn met naam benoemd en in ieder geval voor klager is duidelijk welke kunsthandelaar anoniem is opgevoerd.
Voor NRC bestond voldoende aanleiding om over klager te berichten op de wijze zoals is gedaan. Van enige journalistiek ontoelaatbare vooringenomenheid is niet gebleken. Bovendien is voldoende onderscheid gemaakt tussen feiten, beweringen en meningen. De beschuldigingen die zijn geuit door de kunsthandelaren zijn voor hun rekening gelaten. Niet is gesteld of gebleken dat zij onjuist zijn geciteerd. Klager verwijt NRC weliswaar dat zij nader onderzoek had moeten doen, maar degene die mogelijk voor enige nuance in de berichtgeving had kunnen zorgen was klager zelf, die ervoor koos om niet te reageren op de beschuldigingen.
Verder stond het NRC vrij om de kop “Jan Six: rel nummer twee” te gebruiken. Het is immers journalistiek gebruikelijk dat een artikel in de kop scherp(er) wordt aangezet; een kop mag een vergroving van de inhoud van het bijbehorende artikel bevatten. Daarmee worden de grenzen van journalistieke zorgvuldigheid alleen overschreden als de kop geen grond vindt in het artikel. Dat is hier niet het geval. Van het uitlokken van een incident met de bedoeling nieuws te creëren, is geen sprake.
Ten aanzien van de zinsnede ‘een verrassende ontwikkeling’ in het tweede artikel is voor de gemiddelde lezer duidelijk dat daarmee wordt gedoeld op de brief die de advocaat van klager kort daarvoor aan Bijl had gestuurd. In die brief staat dat klager nooit koper is geweest van zijn Rembrandt-ontdekking. Voor zover de zinsnede al anders kan worden begrepen, is de kwestie in het artikel duidelijk uitgelegd.
Er bestaat dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat met de publicaties een zodanig vertekend beeld of onzorgvuldige weergave van de kwestie is gegeven, dat daarmee sprake is van niet-waarheidsgetrouwe of tendentieuze berichtgeving.
Ad 3.
In zijn eerste e-mail aan klager heeft Ribbens duidelijk vermeld dat het hoofdstuk over hem uit het boek mogelijk als voorpublicatie in de krant zou verschijnen. In die mail zijn geen concrete beschuldigingen vermeld, maar de beschuldigingen zijn in de tweede e-mail voldoende duidelijk uiteengezet. Daarbij overweegt de Raad – in lijn met eerdere conclusies – dat, indien een betrokkene om een reactie wordt gevraagd, die betrokkene niet steeds vooraf volledig behoeft te worden geïnformeerd over de inhoud van de publicatie. Volstaan kan worden met duidelijk mee te delen waarop het te geven commentaar betrekking moet hebben. Dit is voldoende gebeurd. Weliswaar bevat de derde e-mail van Ribbens geen expliciete uitnodiging meer tot het geven van een reactie, maar gelet op de eerste twee e-mails had het op de weg van klager gelegen om contact met Ribbens op te nemen als hij alsnog op de beschuldigingen had willen reageren. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico. Daarbij is van belang dat klager regelmatig contact heeft met media in het algemeen en NRC in het bijzonder, en voortdurend is bijgestaan door een advocaat. In de verantwoording onder het artikel heeft NRC de lezer op zorgvuldige wijze inzicht gegeven in het contact met klager. Er bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat onvoldoende wederhoor is toegepast.
Ad 4.
Zoals hiervoor is overwogen was het maatschappelijk en journalistiek relevant om onderzoek te verrichten naar en/of te berichten over het corrumperen binnen de kunstwereld en in dat verband aandacht te besteden aan klager. Onderaan de voorpublicatie is duidelijk inzicht gegeven in de andere activiteiten van Van Os en Ribbens. Daarin staat expliciet dat zij de auteurs zijn van het boek “Tussen kunst en cash”, dat daarin een hoofdstuk over klager voorkomt en dat het boek dat weekeinde zal verschijnen. Voor zover de voorpublicatie al de verkoop van het boek zou stimuleren, zoals klager betoogt, en daarmee tevens een ander belang van de journalisten zou dienen, is daarmee nog geen sprake van belangen die met elkaar in conflict zijn. Er doet zich dan ook geen (schijn van) belangenverstrengeling voor. Ook anderszins is niet gebleken dat de onafhankelijkheid van Van Os en Ribbens in het geding is.
Ad 5.
NRC heeft serieus en voldoende inhoudelijk op de klachten over beide publicaties gereageerd. Dat klager zich in die reacties niet kan vinden, is onvoldoende voor de conclusie dat de klachtafhandeling onzorgvuldig is geweest.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat NRC journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld.
Relevante punten uit de Leidraad: A., B.1, B.2, B.3 en C.
Relevante eerdere conclusies: RvdJ 2021/14, RvdJ 2021/13 en RvdJ 2020/18
CONCLUSIE
P. van Os, A. Ribbens en NRC hebben journalistiek zorgvuldig gehandeld.
Zo vastgesteld door de Raad op 23 december 2021 door mw. mr. J.W. Bockwinkel, voorzitter, L.A.M.M. Donders, dr. H.P. Groenhart, M. Keppels en H.P.M.J. Schneider, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. G. Kamminga, plaatsvervangend secretaris.