2020/42 Afgewezen

X / J. van Wijk, H. van der Aa en H. van Yperen (De Villamoord, KRO-NCRV) - verzoekers inzake herziening conclusie RvdJ 2020/24

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2020/24 over een klacht tegen J. van Wijk, H. van der Aa en H. van Yperen (verzoekers) te herzien. Verzoekers maken bezwaar tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt, maar hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoekers zich niet kunnen vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

J. van Wijk, H. van der Aa en H. van Yperen (De Villamoord, KRO-NCRV)

tot herziening van de conclusie van de Raad van 16 juli 2020 (RvdJ 2020/24) betreffende de klacht van

X

A.A.J. van Dijk, jurist bij KRO-NCRV, heeft op 11 augustus 2020 namens J. van Wijk, H. van der Aa en H. van Yperen (verzoekers) verzocht om herziening van de conclusie van 16 juli 2020 inzake de klacht van X (klaagster). Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek is verder correspondentie van mr. G.J. Gerrits, raadsman van klaagster, betrokken van 4 september 2020.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 23 oktober 2020 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen.

DE FEITEN

Klaagster heeft op 2 maart 2020 een klacht ingediend tegen de heer J. van Wijk, journalist en programmamaker, de heer H. van der Aa, hoofdredacteur Journalistiek KRO-NCRV, en mevrouw H. van Yperen, coördinator Journalistieke specials en documentaireseries KRO-NCRV. De klacht is gericht tegen de derde aflevering van de documentaireserie “De Villamoord”.

Vanwege de coronamaatregelen is aan partijen voorgesteld de klacht te behandelen op basis van de schriftelijke stukken, waarbij partijen in de gelegenheid werden gesteld om in een extra schriftelijke ronde op elkaars standpunten te reageren. Partijen konden tegen deze afhandeling bezwaar maken, maar hebben dat niet gedaan. De Raad heeft de klacht vervolgens buiten aanwezigheid van partijen behandeld op 15 mei 2020.
Voorafgaand aan die behandeling is partijen nog meegedeeld dat indien de Raad na bestudering van alle stukken nadere vragen zou hebben, de betreffende partij in staat zou worden gesteld deze schriftelijk te beantwoorden en dat de andere partij daarop zou mogen reageren. De Raad heeft partijen geen nadere vragen gesteld.

In zijn conclusie van 16 juli 2020 heeft de Raad geconcludeerd dat voor zover de klacht betrekking heeft op het niet-verwerken van een reactie van klaagster in het kader van wederhoor, KRO-NCRV journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“Kennelijk heeft KRO-NCRV aanleiding gezien om klaagster gelegenheid tot wederhoor te bieden en daarover afspraken met haar te maken. Daarom doet zich – ongeacht hetgeen de Raad ten aanzien van de andere klachtonderdelen overweegt – de vraag voor of het wederhoor op de juiste wijze is toegepast.
Klaagster is op 11 december 2019 gevraagd om binnen negen dagen te reageren op een aantal concrete vragen en stellingen. Gelet op alle voorgaande contacten tussen partijen en de kennis van klaagster over de kwestie, was dit niet onredelijk. Bovendien was de reactietermijn niet fataal; de raadsman van klaagster en KRO-NCRV hebben nog (ver) na afloop van die termijn gecorrespondeerd, zodat klaagster feitelijk veel langer in de gelegenheid is gesteld om te reageren.
In een e-mail van 14 januari 2020 heeft de raadsman van klaagster dat ook gedaan. Daarin heeft hij uitdrukkelijk gesteld dat wanneer in de uitzending aandacht zou worden besteed aan vraagtekens bij de door klaagster afgelegde verklaringen en twijfels over haar verwondingen, daaraan ten minste diende te worden toegevoegd “dat [dit]ook is beoordeeld door de ACAS en dat de Commissie het betoog (van de advocaten) van de veroordeelden niet anders dan als speculatief heeft aangemerkt en dat van enige twijfel over de verwondingen van cliënte geen sprake kan zijn”. Deze reactie moet worden bezien in het licht van de vragen die voor wederhoor aan klaagster zijn voorgelegd.
De Raad constateert dat in de uitzending inderdaad vraagtekens zijn gesteld bij de door klaagster afgelegde verklaringen en twijfels over haar verwondingen zijn geuit. De reactie van klaagsters raadsman is echter op geen enkele wijze in de uitzending verwerkt. Integendeel, de uitzending is afgesloten met de mededeling dat klaagster gedurende het onderzoek haar medewerking aan de uitzending heeft ingetrokken en niet meer op de vragen wilde reageren. KRO-NCRV heeft geen verklaring gegeven voor het niet opnemen van de reactie van de raadsman van klaagster. Zo heeft zij niet gesteld dat de reactie zodanig laat is ontvangen, dat het opnemen daarvan feitelijk niet meer mogelijk was. Ook is daarvoor geen inhoudelijk argument gegeven, terwijl KRO-NCRV in haar verweerschrift juist te kennen heeft gegeven zich te kunnen vinden in het rapport van de ACAS, althans voor zover dit betrekking heeft op twijfels over de verklaringen en verwondingen van klaagster. De Raad is van oordeel dat KRO-NCRV door de reactie, zonder deugdelijke verklaring, niet in de uitzending te verwerken, journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld. Het is immers evident dat de verwijzing naar het rapport van de ACAS voor klaagster van belang was, omdat zij zich daarmee in haar positie gesterkt zou voelen.”

DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

Verzoekers stellen – samengevat – het volgende. De Raad verwijt verzoekers ten onrechte het wederhoor niet in de uitzending te hebben verwerkt. Het betreft een documentaireserie waarvoor langdurig onderzoek is gedaan en waar in een zeer vroeg stadium om wederhoor is gevraagd. Op het moment dat de raadsman van klaagster reageerde, waren de uitzendingen compleet afgemonteerd, geleverd aan de NPO en klaar voor openbaarmaking op 15 januari 2020. Het opnemen van die reactie was praktisch en technisch niet meer mogelijk. Dit is niet zo verwoord in de inhoudelijke reactie op de klacht, omdat het evident is dat een reactie niet meer kan worden verwerkt als deze te laat wordt ingediend. Dat behoefde geen nadere toelichting. De Raad is ten onrechte aan deze omstandigheden voorbijgegaan.
Verder heeft de Raad miskend dat de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) geen eigen onderzoek heeft gedaan, maar is uitgegaan van de juistheid van de informatie die klaagster heeft verstrekt. Uit onderzoek van de forensische onderzoekers (de heer en mevrouw Eikelenboom) blijkt echter dat de medische gegevens die klaagster heeft meegestuurd, juist meer vragen oproepen dan beantwoorden. Ook andere specialisten die verzoekers hebben gesproken, zetten vraagtekens bij de door klaagster aangeleverde medische verklaring. Zelfs in het geval dat de reactie van de raadsman tijdig zou zijn ingediend, dan zouden verzoekers het journalistiek niet zorgvuldig hebben gevonden om de genoemde bewering van de ACAS als wederhoor te publiceren zonder enige context.
Ten slotte is van belang dat de reactie van de raadsman weliswaar niet in de uitzending is opgenomen, maar wel is gepubliceerd op de website die behoort bij de documentaireserie. De Raad lijkt daaraan voorbij te zijn gegaan.
Verzoekers hadden de misinterpretaties door de Raad tijdens een normale mondelinge behandeling kunnen corrigeren of ophelderen. De Raad had de mogelijkheid om schriftelijk nadere vragen te stellen, maar heeft dat nagelaten. Daardoor hebben verzoekers onvoldoende de gelegenheid gehad om hun standpunt over wederhoor nader toe te lichten.

Klaagster stelt daar – eveneens samengevat – het volgende tegenover. Direct nadat verzoekers haar om wederhoor hadden gevraagd, heeft zij contact opgenomen met haar toenmalige advocaat. Omdat reactie van deze advocaat uitbleef, heeft klaagster een andere advocaat in de arm genomen zodat alsnog kon worden gereageerd. Diens reactie is op 13 januari 2020 verzonden. De uitzending waarop het wederhoor ziet (de derde aflevering van de serie), zou op 17 januari 2020 worden uitgezonden. Er was dus voldoende tijd om het wederhoor daarin te verwerken. Van belang is verder dat de documentaireserie nog steeds is te zien via NPO Start en dat nog altijd het wederhoor van klaagster niet daaraan is toegevoegd. Zelfs als de uitzendingen al compleet afgemonteerd zouden zijn geweest, wat klaagster betwist, staat verzoekers niets in de weg om nu nog aanpassingen door te voeren.
Anders dan verzoekers betogen, zijn de medische informatie die aan de ACAS is verstrekt en het uiteindelijke advies van de ACAS weldegelijk vaststaande feiten. De ACAS heeft de door klaagster gegeven toelichting beschouwd in het licht van het beschikbare (bewijs)materiaal en geoordeeld dat van enige twijfel over de verwondingen geen sprake kan zijn. Bij deze stand van zaken is voorzichtigheid geboden bij het presenteren van een opvatting van een deskundige die niet beschikt over het volledige (medische) dossier, geen eigen (medisch) onderzoek heeft gedaan en ook niet met klaagster heeft gesproken.
Ten slotte wordt opgemerkt dat de toevoeging op de website onvoldoende is, omdat die niet is verwerkt in de uitzending. Men kan de documentaireserie zien, zonder de toegevoegde tekst te lezen. Bovendien dekt de tekst de lading niet.
Klaagster concludeert dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

De Raad stelt voorop dat partijen akkoord zijn gegaan met een schriftelijke behandeling van de klacht wegens de coronamaatregelen. De Raad achtte zich voldoende geïnformeerd om tot een conclusie te komen zonder nadere vragen te stellen. Dat betekent niet dat verzoekers onvoldoende de gelegenheid is geboden hun standpunten naar voren te brengen. Zij wisten dat de Raad in beginsel zou uitgaan van de schriftelijke stukken die vóór de behandeling waren ingediend en hadden daarmee rekening kunnen en moeten houden, bij het opstellen van hun tweede schriftelijke reactie (dupliek).

Herziening van een eerder gedane conclusie is alleen mogelijk indien de verzoeker aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ‘ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten’. Verzoekers hebben dit niet gedaan.

Het verzoekschrift bevat (een nadere uitwerking van) stellingen die verzoekers eerder al in hun verweerschrift en dupliek hebben geformuleerd. De Raad heeft daarover een oordeel gegeven. Niet is gebleken dat de Raad zijn oordeel op basis van onjuiste constateringen heeft gedaan.
Zoals al overwogen maakt het feit dat de Raad geen nadere vragen heeft gesteld aan partijen, dat niet anders. Klaagster heeft ten aanzien van het wederhoor onder meer aangevoerd dat de reactie van haar raadsman op geen enkele wijze in de documentaireserie is verwerkt. Verzoekers hebben schriftelijk op dat standpunt kunnen reageren. Dat zij dat niet adequaat hebben gedaan,  komt voor hun rekening.

Dat verzoekers het niet eens zijn met de afwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusies van de Raad: RvdJ 2020/21 en RvdJ 2020/8
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

CONCLUSIE

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 7 december 2020 door prof. mr. B.E.P. Myjer, voorzitter, mw. mr. N.A.M. van Herten, mw. M. ten Katen, mw. drs. E.M.H. Lemaier en mw. M. Thie, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. N. Tibold, plaatsvervangend secretaris.