2020/21 Afgewezen

M.B.W. van der Werff / R.E. van der Noordaa - verzoeker inzake herziening conclusie RvdJ 2020/11

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2020/11 over een klacht van M.B.W. van der Werff tegen R.E. van der Noordaa (verzoeker) te herzien. Verzoeker maakt bezwaar tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoeker zich niet kan vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

R.E. van der Noordaa

tot herziening van de conclusie van de Raad van 16 maart 2020 (RvdJ 2020/11) betreffende de klacht van

M.B.W. van der Werff

De heer R.E. van der Noordaa te Delft (verzoeker) heeft op 22 maart 2020 verzocht om herziening van de conclusie van 16 maart 2020 inzake de tegen hem gerichte klacht van M.B.W. van der Werff (klager). Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek is verder correspondentie van klager betrokken van 10 april 2020.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 15 mei 2020 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen. Een van de Raadsleden heeft zich voorafgaand aan de zitting verschoond, waarna het verzoek is beoordeeld door de voorzitter en overige leden.

DE FEITEN

De heer M.B.W. van der Werff heeft op 29 november 2019 een klacht ingediend tegen verzoeker over een door hem op 27 oktober 2019 verspreid Twitterbericht dat luidt:
“Als antwoord op @NiemandsKnegt en @MaxvanderWerff
Terecht dat hij op die lijst staat. Max werkt met DNR terroristen. Verbaast me dat het zo lang duurde.”

In zijn conclusie van 16 maart 2020 heeft de Raad geconcludeerd dat verzoeker journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“De Raad overweegt allereerst dat Van der Noordaa moet worden geacht te hebben gehandeld in zijn hoedanigheid van journalist en niet als een willekeurige particulier. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat Van der Noordaa in zijn Twitterprofiel vermeldt dat hij journalist is. Bovendien blijkt uit wat hij heeft aangevoerd, dat hij de uitlating over klager vanuit zijn journalistieke expertise heeft gedaan.
Het verspreiden van het Twitterbericht moet daarom worden beschouwd als een handelen van Van der Noordaa in de uitoefening van zijn beroep en derhalve als ‘journalistieke gedraging’ als bedoeld in artikel 4 van de Statuten van de Stichting Raad voor de Journalistiek. De Raad acht zich daarom bevoegd over de klacht te oordelen.
Verder overweegt de Raad dat de inleiding van zijn Leidraad de volgende passage bevat:
‘“De Leidraad heeft als uitgangspunt dat iedereen die zich met journalistiek bezighoudt, verantwoordelijkheid dient te nemen voor de informatie die zij of hij verspreidt en de manier waarop zij of hij opereert.

Het is daarbij niet van belang in welk medium of op welk platform dit gebeurt. (…) De journalistieke principes en uitgangspunten hebben in ieder medium en op ieder platform zeggings- en geldingskracht.”’
In zijn Twitterbericht heeft Van der Noordaa als feit gepresenteerd dat klager werkt met DNR terroristen. Deze vergaande beschuldiging is verder niet onderbouwd of genuanceerd. Aldus zijn algemene normen uit de Leidraad ten aanzien van het publiceren van ernstige beschuldigingen geschonden en is het verspreiden van dit bericht derhalve journalistiek onzorgvuldig.”

DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Verzoeker stelt – kort samengevat – het volgende. De kwalificatie ‘vergaande beschuldiging’ berust op een ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geacht feit. Met die kwalificatie gebruikt de Raad impliciet morele categorieën. Het gebruik van het begrip ‘terrorist’ is geen beschuldiging, maar de aanduiding van een feit. De separatisten van de Volksrepubliek Donetsk (hierna: DNR) zijn overeenkomstig Oekraïens recht terroristen en volgens de gangbare Nederlandse definitie is DNR een terroristische organisatie. Eenieder die DNR met raad en daad bijstaat kan dus worden gekwalificeerd als een terrorist. Daarbij komt dat in zijn Twitterbericht over de collaboratie van klager geen nieuw feit is onthuld. Verzoeker heeft niets anders gedaan dan het volgen van de binnenlandse politieke beleidslijn van de Oekraïense regering, een door nagenoeg alle lidstaten van de Verenigde Naties erkend legitiem gezag.
De conclusie van de Raad dat hij zijn bewering ‘niet verder onderbouwd of genuanceerd’ heeft, is eveneens gebaseerd op een ten onrechte aannemelijk geacht feit. Een verdere onderbouwing was niet nodig, omdat klager zich openlijk erover uitspreekt dat hij een voorstander is van de separatisten in Oost-Oekraïne. Bovendien is ook het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) ervan overtuigd dat klager banden heeft met Russische organisaties.
Verzoeker heeft in zijn Twitterberichten niets anders gedaan dan zijn instemming betuigd met het beleid van de Oekraïense regering en kritiek geuit op de website Myrovorets. Hij heeft de samenwerking van klager met DNR vergeleken met de separatisten en hun handlangers die de BUK-raket hebben gelanceerd. Dit alles valt onder de vrijheid van meningsuiting. Desgevraagd heeft hij zijn mening op Twitter indertijd ook wel degelijk toegelicht.

Klager stelt daar – eveneens samengevat – het volgende tegenover. Het herzieningsverzoek bevat geen steekhoudende argumenten die een herziening kunnen rechtvaardigen. De term ‘terroristen’ heeft geen oorsprong in positief Oekraïens recht. De anti-terroristische operatie tegen DNR moet zo geconstrueerd worden omdat gewapende inzet van het leger alleen is toegestaan in geval van terrorisme. Verder wijst klager erop dat DNR niet vermeld is op de ‘EU terrorist list’. Overigens dient het elkaar beschuldigen van terrorisme en/of het samenwerken met terroristen naar Nederlandse maatstaven te worden gedaan en – zoals de Raad heeft gedaan – aan de hand van Nederlandse normen te worden beoordeeld.
De door verzoeker ingenomen stelling ten aanzien van het OM is slechts een geuit vermoeden waarvoor geen bewijs is geleverd.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

Herziening van een eerder gedane conclusie is alleen mogelijk indien de verzoeker aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ‘ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten’. Verzoeker heeft dit niet gedaan.

Het verzoekschrift bevat (een nadere uitwerking van) stellingen die verzoeker eerder al in zijn verweer heeft geformuleerd dan wel tijdens de mondelinge behandeling van de klacht naar voren heeft gebracht, en die de Raad heeft betrokken bij zijn oordeel. Niet aannemelijk is geworden dat de Raad zijn oordeel op basis van onjuiste constateringen heeft gedaan.
In essentie vraagt verzoeker om een herbeoordeling van de klacht omdat hij zich niet kan vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroeps)procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting en uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Dat verzoeker het niet eens is met de afwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusie van de Raad: RvdJ 2020/8
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

BESLISSING

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo is vastgesteld door de Raad op 19 juni 2020 door mw. mr. J.W. Bockwinkel, voorzitter, S.A. Agterberg, mw. A. Karadarevic en H.P.M.J. Schneider, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr. J.E.H.J. Vollaers, plaatsvervangend secretaris.