Samenvatting
E. van der Aa en het AD hebben met de publicatie van het artikel “Zwangere vrouw voortdurend kop-van-jut bij inlopen abortuskliniek” journalistiek zorgvuldig gehandeld. Er is geen sprake van niet-waarheidsgetrouwe, eenzijdige en/of tendentieuze berichtgeving. Het artikel bevat geen zodanige diskwalificatie van Stichting Recht Zonder Onderscheid (klaagster) dat vooraf nader onderzoek had moeten worden verricht en wederhoor had moeten worden toegepast.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
Stichting Recht Zonder Onderscheid (Stirezo)
tegen
E. van der Aa en de hoofdredacteur van het AD
De heer mr. drs. M.J.N. Vermeij, advocaat te Den Haag, heeft op 29 augustus 2020 namens de Stichting Recht Zonder Onderscheid (klaagster), een klacht ingediend tegen de heer E. van der Aa en de hoofdredacteur van het AD (hierna gezamenlijk: het AD). Bij de beoordeling van de klacht is verder correspondentie betrokken van mr. Vermeij en de heer H. Nijenhuis, hoofdredacteur, van 19 september 2020 en 4 november 2020.
De zaak is met toestemming van partijen buiten hun aanwezigheid behandeld op de zitting van de Raad van 18 december 2020.
DE FEITEN
Op 2 maart 2020 is op de website van het AD een artikel van de hand van Van der Aa verschenen met de kop “Zwangere vrouw voortdurend kop-van-jut bij inlopen abortuskliniek” De intro van het artikel luidt als volgt:
“De intimidatie van zwangere vrouwen bij abortusklinieken in Nederland gaat onverminderd door en neemt op sommige locaties zelfs toe. Vrouwen in nood die langskomen om hun zwangerschap voortijdig te laten afbreken, wordt de toegang versperd en ze krijgen nare folders en plastic embryo’s in de hand gedrukt.”
Verder bevat het artikel onder meer de volgende passages:
“Het Humanistisch Verbond luidt hierover de noodklok na een rondgang, samen met De Bovengrondse (een platform voor feminisme), langs elf van de veertien klinieken over de intimidatie van hun cliënten door anti-abortus demonstranten. Dat onderwerp kwam vorig voorjaar al op de politieke agenda te staan.
Het heeft niet geholpen. Zo is bij de kliniek in Utrecht, ondanks gesprekken met gemeenten en politie, de intimidatie sindsdien niet afgenomen. Ook in Rotterdam worden bezoekers nog steeds belaagd door anti-abortus demonstranten. Er is zelfs een hardnekkig groepje vrouwen bijgekomen.”
en:
“Enkele klinieken bevestigen tegen deze krant inderdaad dat de situatie er niet beter op is geworden sinds een Kamermeerderheid zich vorig jaar uitsprak voor zogeheten bufferzones om opdringerige demonstranten op afstand te houden. De activisten houden zich volgens de bestuurders niet aan afspraken in vergunningen en vallen zwangere vrouwen in nood op een onbehoorlijke manier lastig.”
DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN
Klaagster stelt – samengevat – het volgende. De berichtgeving is eenzijdig en tendentieus. Zo worden ten aanzien van anti-abortusdemonstranten negatieve bewoordingen gebezigd en wordt bijvoorbeeld de term ‘nare folders’ gebruikt, zonder dat wordt uitgelegd om welke folders het gaat en waarom deze ‘naar’ zouden zijn. De voorstanders van abortus en hun standpunten worden echter neutraal beschreven. Bovendien zijn de door abortusklinieken en pro-abortusorganisaties geuite beschuldigingen klakkeloos overgenomen. Het is duidelijk dat deze bronnen er alle belang bij hebben om pro-life-demonstraties in een zo ongunstig mogelijk daglicht te stellen. Voor de beschuldigingen bestaat echter geen deugdelijke grondslag. Daarbij komt dat ten onrechte geen wederhoor is toegepast bij klaagster dan wel bij een van de andere organisaties die zich inzetten voor de bescherming van het ongeboren leven. Volgens klaagster heeft het AD dan ook journalistiek onzorgvuldig gehandeld.
Ten aanzien van haar belang wijst klaagster op haar statutaire doelstelling. Daaruit blijkt dat zij opkomt voor het belang waar het hier om gaat, te weten het recht om te demonstreren bij abortusklinieken. Daarbij komt dat klaagster zelf pro-lifedemonstraties houdt bij de in het artikel genoemde abortusklinieken. In het artikel wordt geen onderscheid gemaakt tussen de diverse organisaties die dergelijke demonstraties organiseren. Dit brengt mee dat ook klaagster door de geuite beschuldigingen wordt geraakt.
Het AD stelt hier – kort samengevat – het volgende tegenover. Klaagster is niet in het artikel genoemd en het artikel heeft ook geen betrekking op haar. De doelstelling van klaagster is zo algemeen geformuleerd dat daaruit niet kan worden afgeleid dat haar belang direct betrokken is bij het bestreden artikel en dat zij daardoor in haar belang is geraakt.
Het AD concludeert dat klaagster geen rechtstreeks belanghebbende is en dat de klacht daarom niet moet worden behandeld.
BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID
Volgens artikel 2 lid 1 van het Reglement voor de werkwijze van de Raad moet een klacht worden ingediend door een ‘rechtstreeks belanghebbende’. Een klager kan als zodanig worden aangemerkt, indien zijn belang bij de gewraakte publicatie direct betrokken is en hij door die publicatie persoonlijk in zijn belang is geraakt. Als rechtstreeks belanghebbende wordt tevens beschouwd een organisatie die door doelstelling en feitelijk handelen opkomt voor het in geding zijnde belang.
Klaagster heeft als statutair doel “die ontwikkelingen te bevorderen, die gericht zijn op een maatschappij, waarin het recht van een ieder op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon gewaarborgd wordt, vanaf het moment van de bevruchting tot aan de dood.”
Daarbij komt dat klaagster onbetwist heeft gesteld dat zij aanwezig was bij anti-abortusdemonstraties waarover het artikel gaat.
Klaagster kan daarom in dit geval als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd in de hiervoor bedoelde zin. De Raad zal de klacht dan ook inhoudelijk behandelen.
Wel merkt de Raad op dat het klachtrecht geen middel is en mag zijn om (nog eens) de eigen opvattingen over een maatschappelijk onderwerp voor het voetlicht te brengen en/of te voorkomen – door een mogelijk ‘chilling effect’ van de klachtprocedure – dat (andere) media in de toekomst aan een klager onwelgevallige opvatting aandacht besteden.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
De Raad stelt voorop dat journalisten vrij zijn in de selectie van wat zij publiceren. Dat brengt ook mee dat het aan de redactie is om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht.
Niet is gebleken dat een vertekend beeld of onzorgvuldige weergave van de kwestie is gegeven, waardoor sprake is van niet-waarheidsgetrouwe, eenzijdige en/of tendentieuze berichtgeving. Uit het artikel blijkt dat niet alleen (vertegenwoordigers van) abortusklinieken maar ook andere bronnen zijn geraadpleegd. Overigens bestaat er geen journalistieke norm die meebrengt dat een redactie bij een publicatie over een bepaald maatschappelijk onderwerp (alle) voor- en tegenstanders aan het woord dient te laten.
Verder is geen sprake van een zodanige diskwalificatie van klaagster dat het AD vooraf nader onderzoek daarnaar had moeten verrichten dan wel wederhoor bij klaagster had moeten toepassen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het AD journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld.
Relevante punten uit de Leidraad: A., B.3 en C.
Relevante eerdere conclusies: RvdJ 2020/36 en RvdJ 2019/47
CONCLUSIE
E. van der Aa en het AD hebben journalistiek zorgvuldig gehandeld.
Zo is vastgesteld door de Raad op 9 februari 2021 door mr. J.J. van Eck, L.A.M.M. Donders, mw. mr. N.A.M. van Herten, M. Keppels en mw. M. Thie, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr. J.E.H.J. Vollaers, plaatsvervangend secretaris.