2021/23 Afgewezen

X - verzoeker inzake herziening conclusie RvdJ 2021/6 / de hoofdredacteur van het Brabants Dagblad

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2021/6 over een klacht tegen het Brabants Dagblad te herzien. Verzoeker maakt bezwaar tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoeker zich niet kan vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

X

tot herziening van de conclusie van de Raad van 25 januari 2021 (RvdJ 2021/6) betreffende zijn klacht tegen

de hoofdredacteur van het Brabants Dagblad

De heer X te […] (verzoeker) heeft op 26 januari 2021 verzocht om herziening van de conclusie van 25 januari 2021 inzake zijn klacht tegen de hoofdredacteur van het Brabants Dagblad. Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek is verder correspondentie betrokken van verzoeker en de heer L. van Houtert, hoofdredacteur, van 27, 28 en 30 januari 2021.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 26 maart 2021 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen. Een van de Raadsleden heeft zich voorafgaand aan de zitting verschoond, waarna het verzoek is beoordeeld door de voorzitter en overige leden.

DE FEITEN

Verzoeker heeft op 19 juli 2020 een klacht ingediend tegen het Brabants Dagblad over het artikel “[woonplaats]aar (64) ontdekt bij rechtszaak dat zijn zus dood is”.

Op 25 januari 2021 heeft de Raad geconcludeerd dat het Brabants Dagblad journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het artikel behelst een verslag van de rechtszitting in de strafzaak tegen klager. Voor de gemiddelde lezer is duidelijk dat de publicatie de observaties van de verslaggever bevat. Niet is gebleken dat in het artikel een vertekend beeld of onzorgvuldige weergave van de rechtszitting is gegeven.
Daarbij merkt de Raad op dat klager zich kennelijk sinds de scheiding van zijn zus in 2001 – dus nagenoeg 20 jaar – heeft gericht tegen zijn ex-zwager. In dat licht bezien mocht in het artikel worden vermeld dat klager zijn zwager ‘al twintig jaar belaagt’. De term ‘belaging’ moet hier ruim worden opgevat in de betekenis van ‘lastigvallen’ en niet in de strikt juridische betekenis. Het gebruik van die term is dan ook niet ontoelaatbaar. Dat klager voor een deel van de periode zou zijn vrijgesproken, doet daaraan niet af.
Klager betwist verder niet dat hij de rechtbank heeft gewraakt. Aangezien de gronden voor die wraking niet zijn vermeld, is geen sprake van een feitelijk onjuiste weergave.
Ook overigens is niet gebleken dat het artikel relevante feitelijke onjuistheden bevat.
Nu het artikel met name verslaglegging van een strafzaak bevat, was het toepassen van wederhoor niet nodig.”

DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

Verzoeker stelt – samengevat – het volgende. Het artikel waartegen hij bezwaar heeft gemaakt betreft het verslag van een strafzitting van 5 juni 2020. Bij het indienen van zijn klacht was nog geen ambtsedig proces-verbaal van die zitting voorhanden. Klager ging ervan uit dat de Raad de publicatie zou toetsen aan de internationaal aanvaarde beperkingen in publicaties over strafzaken. Uit de conclusie blijkt echter dat de publicatie niet is getoetst aan de onschuldpresumptie, waarbij geen trial-by-media behoort plaats te vinden.
Verzoeker heeft inmiddels het proces-verbaal van de strafzitting ontvangen en overgelegd. Hij vraagt om herziening van de conclusie uitgaande van de feiten zoals die zijn opgenomen in dat proces-verbaal. Uit het proces-verbaal blijkt onder meer dat geen sprake is van 20 jaar belaging, maar juist van vrijwel volledige vrijspraak daarvan. Verder volgt uit het proces-verbaal dat geen wraking heeft plaatsgevonden op vordering van de officier van justitie, maar dat verzoeker aan het eind van de zitting de rechtbank heeft gewraakt. Het artikel wijkt zodanig af van de werkelijkheid dat sprake is van smaad, waarbij geen recht is gedaan aan de ‘onschuldpresumptie’.
Verder wijst verzoeker erop dat de strafzitting aangiftes betrof van een inwoner van België en dat het merendeel van de verwijten valt buiten strafbaarstelling in Nederland op grond van artikel 285b Wetboek van Strafrecht. Ten slotte wijst klager erop dat de wijze van toetsing door de Raad afwijkt van die manier waarop de Vlaamse Raad voor de Journalistiek publicaties beoordeelt.

Het Brabants Dagblad verwijst naar zijn eerdere verweer en heeft daaraan niets toe te voegen.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

Herziening van een eerder gedane conclusie is alleen mogelijk indien de verzoekers aannemelijk maken dat de conclusie van de Raad berust op ‘ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten’. Verzoeker heeft dit niet gedaan.

Het verzoekschrift bevat (een nadere uitwerking van) stellingen die verzoeker eerder in zijn klacht heeft geformuleerd dan wel in zijn verdere correspondentie naar voren heeft gebracht, en die de Raad heeft betrokken bij zijn oordeel. Niet is gebleken dat de Raad zijn oordeel op basis van onjuiste constateringen heeft gedaan. Het door verzoeker overgelegde proces-verbaal van de rechtszitting van 5 juni 2020 werpt geen nieuw licht op de zaak.

Dat verzoeker het niet eens is met de afwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

De herzieningskamer ziet geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Ten overvloede overweegt de herzieningskamer dat de Raad beoordeelt of met een gewraakte journalistieke gedraging de grenzen van de journalistieke ethiek zijn overschreden. De uitgangspunten die de Raad daarbij hanteert zijn vastgelegd in de Leidraad. De Raad toetst journalistieke uitingen niet aan (buitenlandse) wettelijke regels, waarvan de toetsing is voorbehouden aan de rechter, noch aan buitenlandse ethische normen.

Relevante eerdere conclusie van de Raad: RvdJ 2020/44
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

CONCLUSIE

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 7 mei 2021 door mr. J.J. van Eck, voorzitter, S. Kuijper, mw. drs. E.M.H. Lemaier en A. Olgun, leden in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.