2020/20 Afgewezen

S.C. Hania - verzoeker inzake herziening conclusie RvdJ 2020/9 / de hoofdredacteur van de Veenendaalse Krant

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om een conclusie over een klacht van S.C. Hania tegen de Veenendaalse Krant (RvdJ 2020/9) te herzien. Verzoeker maakt bezwaar tegen de weergave van de feiten en tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt. Verzoeker heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoeker zich niet kan vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

S.C. Hania

tot herziening van de conclusie van de Raad van 6 maart 2020 (RvdJ 2020/9) betreffende zijn klacht

tegen

de hoofdredacteur van de Veenendaalse Krant

De heer S.C. Hania te Veenendaal (verzoeker) heeft op 25 maart 2020 verzocht om herziening van de conclusie van 6 maart 2020 inzake zijn klacht tegen de hoofdredacteur van de Veenendaalse Krant. Op 30 maart 2020 heeft mr. drs. M.M.P.M. Kreyns, directiesecretaris van BDUmedia B.V., aan de Raad bericht dat de Veenendaalse Krant op 31 december 2019 is opgehouden te bestaan en dat BDUmedia verder niet inhoudelijk op het herzieningsverzoek zal reageren.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 15 mei 2020 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen.

DE FEITEN

Verzoeker heeft op 11 november 2019 een klacht ingediend tegen de hoofdredacteur van de Veenendaalse Krant over het artikel “Fractievoorzitter vertrekt en doet aangifte wangedrag van inwoner”.

Op 6 maart 2020 heeft de Raad geconcludeerd dat de hoofdredacteur van de Veenendaalse Krant journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“De Raad stelt vast dat het artikel voor een groot deel uitlatingen van Dielemans over klager bevat, die – onder meer als citaten – voor zijn rekening zijn gelaten. Niet is gebleken dat Dielemans die uitlatingen niet heeft gedaan of dat zij onjuist zijn weergegeven.
Daarbij komt dat de naam van klager niet is vermeld. De Raad acht het niet aannemelijk dat klager voor het grote publiek identificeerbaar is als de bedoelde inwoner. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat hij objectief bezien door de publicatie wordt gediskwalificeerd.
Onder deze omstandigheden behoefde de krant geen wederhoor bij klager toe te passen. Dat klager in een beperkte kring herkenbaar is, kan daaraan niet afdoen.
Gezien de beweringen van Dielemans bestond voor de krant voldoende aanleiding om in de laatste alinea te berichten over een eerdere kwestie waarbij klager was betrokken, nu die kwestie blijkbaar betrekking had op de bejegening door klager van gemeentelijke gezagsdragers. In dat verband merkt de Raad op dat journalisten vrij zijn in de selectie van wat zij publiceren. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt – ook niet na bevraging daarover op de zitting – dat de bewuste passage feitelijke onjuistheden bevat.
Ten slotte vindt de Raad dat de krant serieus op de klacht heeft gereageerd. Dat klager zich daarin niet kan vinden, is onvoldoende voor de conclusie dat de klachtafhandeling onzorgvuldig is geweest. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat – gelet op wat hiervoor is overwogen – voor de krant geen aanleiding bestond om tot rectificatie over te gaan dan wel alsnog een weerwoord van klager te publiceren.”

HET STANDPUNT VAN VERZOEKER

Verzoeker stelt – kort samengevat – het volgende. De Raad heeft het gewraakte artikel weergegeven onder ‘De Feiten’. Verzoeker heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat het artikel onjuistheden bevat. Dit brengt mee dat de conclusie van de Raad berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten. Verder is de opmerking van de Raad over de mogelijke herkenbaarheid van klager niet relevant. Ten slotte heeft de Raad slechts twee relevante punten uit de Leidraad aangehaald, terwijl andere punten uit de Leidraad ook relevant waren voor de beoordeling van de klacht.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

Herziening van een eerder gedane conclusie is alleen mogelijk indien de verzoeker aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ‘ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten’. Verzoeker heeft dit niet gedaan.

Het bestaan van het artikel is immers een feit, waarop de conclusie van de Raad – terecht – is gebaseerd. Dat verzoeker de inhoud van het artikel heeft betwist, maakt niet dat de Raad zijn oordeel op onjuiste constateringen heeft gebaseerd.
Het verzoekschrift bevat ter zake (een nadere uitwerking van) stellingen die verzoeker eerder al in zijn klacht heeft geformuleerd dan wel tijdens de mondelinge behandeling van zijn klacht naar voren heeft gebracht, en waarover de Raad een oordeel heeft gegeven. Verder maakt verzoeker bezwaar tegen de criteria die door de Raad zijn gehanteerd.

Verzoeker vraagt in wezen om een herbeoordeling van de klacht, omdat hij zich niet kan vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroeps)procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting en uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Dat verzoeker het niet eens is met de afwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusies van de Raad: RvdJ 2020/10 en RvdJ 2019/51
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

BESLISSING

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo is vastgesteld door de Raad op 18 juni 2020 door mw. mr. J.W. Bockwinkel, voorzitter, S.A. Agterberg, mw. A. Karadarevic, M. Keppels en H.P.M.J. Schneider, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr. J.E.H.J. Vollaers, plaatsvervangend secretaris.