2020/10 Afgewezen

X en Y - verzoekers inzake herziening conclusie RvdJ 2019/52 / J. Bouten en de hoofdredacteur van De Limburger

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om een conclusie over een klacht tegen J. Bouten en De Limburger (RvdJ 2019/52) te herzien. Verzoekers maken bezwaar tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt, maar hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoekers zich niet kunnen vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

X en Y

tot herziening van de conclusie van de Raad van 9 december 2019 (RvdJ 2019/52) betreffende hun klacht
 
tegen

J. Bouten en de hoofdredacteur van De Limburger
 
Mevrouw X en de heer Y (verzoekers) hebben op 9 december 2019 verzocht om herziening van de conclusie van 9 december 2019 inzake hun klacht tegen J. Bouten en de hoofdredacteur van De Limburger (hierna gezamenlijk: De Limburger). Bij de beoordeling van het verzoek is verder correspondentie van verzoekers en De Limburger betrokken van 10 december 2019 en van 3 januari 2020.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 14 februari 2020 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen.

DE FEITEN

Verzoekers hebben op 6 augustus 2019 een klacht ingediend tegen De Limburger over het artikel “’Wij willen de hondjes houden tot ze doodgaan’”.
 
In zijn conclusie van 9 december 2019 heeft de Raad geconcludeerd dat De Limburger journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“De Raad stelt voorop dat journalisten vrij zijn in de selectie van wat zij publiceren. Dat brengt ook mee dat het aan de redactie is om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht.
Bouten en de krant hebben aannemelijk gemaakt dat er voldoende aanleiding bestond om over klagers te berichten op de wijze zoals zij hebben gedaan. Bouten heeft zelfstandig onderzoek verricht naar de kwestie en zijn artikel gebaseerd op diverse – deels openbare – bronnen. Het staat de journalist vrij zelf te bepalen welke bronnen hij benadert, hij heeft daarvoor geen toestemming van betrokkenen nodig.  
Uit het artikel blijkt dat – waar nodig – wederhoor is toegepast. Niet is gebleken dat de reactie van klagers onjuist en/of onvoldoende is verwerkt. Verder is niet gebleken dat het artikel relevante feitelijke onjuistheden bevat.
Er bestaat dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat een zodanig vertekend beeld of onzorgvuldige weergave van de kwestie is gegeven, dat daarmee sprake is van niet-waarheidsgetrouwe of tendentieuze berichtgeving.
Voorts is de Raad van oordeel dat de vermelding van de namen van klagers en van de naam van straat waarin zij wonen journalistiek relevant was. Daarmee zijn de belangen van klagers niet onevenredig geschaad. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat het artikel gaat over een probleem dat onderwerp is van een openbare discussie binnen de gemeente. Bovendien is aannemelijk dat klagers in hun lokale gemeenschap algemeen bekend zijn.
Ten slotte vindt de Raad dat de hoofdredacteur serieus op de klacht heeft gereageerd. Dat klagers zich daarin niet kunnen vinden, is onvoldoende voor de conclusie dat de klachtafhandeling onzorgvuldig is geweest.”
 
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Verzoekers stellen – samengevat – het volgende. Bouten heeft niet kenbaar gemaakt dat hij journalist was van De Limburger. Hij heeft hen ervan beschuldigd dat de tuin en het huis zeer verwaarloosd waren, terwijl hij daar niet is geweest. Hij heeft hen aangesproken op straat, terwijl de buren stonden mee te luisteren. Verder beweert Bouten dat hij informatie over verzoekers heeft opgevraagd bij de gemeente Bergen. De desbetreffende ambtenaar heeft hen echter meegedeeld dat hij geen informatie aan Bouten heeft verstrekt. Ook zijn verzoekers er boos over dat hun namen in het artikel zijn vermeld en dat een foto is geplaatst van een welkom-bordje dat aan hun huis hangt. Hierdoor zijn zij belemmerd in hun sociale leven en kunnen zij zich niet meer fatsoenlijk op straat vertonen. Ten slotte voeren verzoekers aan dat Bouten zijn licht had opgestoken bij de pastoor, die hem heeft gevraagd het artikel niet te plaatsen omdat zij aardige mensen zijn. Volgens verzoekers is het artikel volledig gebaseerd op leugens.
Verzoekers willen dat de zaak wordt herzien op een locatie waar zij aanwezig kunnen zijn, want zij zijn het niet eens met de uitspraak van de Raad.

De Limburger stelt dat verzoekers in hun herzieningsverzoek geen nieuwe feiten en/of omstandigheden hebben aangevoerd die zouden kunnen leiden tot toewijzing van het herzieningsverzoek. Het oordeel van de Raad in eerste aanleg is niet gebaseerd op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geoordeelde feiten.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK
 
Herziening van een eerder gedane conclusie is alleen mogelijk indien de verzoeker aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ‘ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten’. Verzoekers hebben dit niet gedaan.

Het verzoekschrift bevat (een nadere uitwerking van) stellingen die verzoekers eerder al in hun klacht hebben geformuleerd. Niet aannemelijk is geworden dat de Raad zijn oordeel op basis van onjuiste constateringen heeft gedaan.

In essentie vragen verzoekers om een herbeoordeling van de klacht omdat zij zich niet kunnen vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroeps)procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting en uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Dat verzoekers het niet eens zijn met de afwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Ten slotte merkt de herzieningskamer op dat de Raad al zijn zittingen houdt in Amsterdam. De herzieningskamer betreurt het dat verzoekers niet in staat waren bij de mondelinge behandeling van hun klacht aanwezig te zijn. Dit is echter geen grond voor toewijzing van het herzieningsverzoek.

Relevante eerdere conclusie van de Raad: RvdJ 2019/54
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

BESLISSING

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 6 maart 2020 door mr. Th. Groeneveld, voorzitter, S.A. Agterberg, J. Hoogenberg, mw. A. Karadarevic en mw. M. ten Katen, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.