Samenvatting
De Limburger heeft in het artikel “Liquidatie Salomon Walvis zorgt nog altijd voor heftige discussies” het boek ‘Salomon Walvis: aanstichter van zijn eigen noodlot’ gerecenseerd. Anders dan klagers, de heer drs. G.P. van der Vorst en mevrouw drs. B.B. Yazar-Walvis, is de Raad van oordeel dat de publicatie daadwerkelijk een boekrecensie betreft. Het stond de recensent vrij zijn mening te geven over het boek, en daarmee over Van der Vorst en de liquidatie van Salomon Walvis. De recensie, waaronder de kop, is niet zodanig kwetsend of beledigend dat daarmee grenzen zijn overschreden van wat journalistiek zorgvuldig is. Er bestond geen bijzondere aanleiding om wederhoor toe te passen. De klacht is daarom ongegrond.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
drs. G.P. van der Vorst en drs. B.B. Yazar-Walvis
tegen
de hoofdredacteur van De Limburger
De heer drs. G.P. van der Vorst te Zeist en mevrouw drs. B.B. Yazar-Walvis te Bussum (klagers) hebben op 14 maart 2024 een klacht ingediend tegen de hoofdredacteur van De Limburger en deze, na verzoek van de secretaris, ingekort ingediend op 19 maart 2024. Bij de beoordeling van de klacht is verder een schriftelijke reactie van De Limburger betrokken van 15 april 2024.
De klacht is behandeld op de zitting van de Raad van 26 april 2024. Namens klagers is Van der Vorst verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Hij heeft het standpunt van klagers toegelicht aan de hand van een notitie.
Een van de Raadsleden heeft zich voorafgaand aan de zitting verschoond. Klagers hebben desgevraagd geen bezwaar gemaakt tegen behandeling van de zaak door de voorzitter en de overige leden.
DE FEITEN
Op of omstreeks 19 januari 2024 heeft De Limburger een artikel gepubliceerd met de kop “Liquidatie Salomon Walvis zorgt nog altijd voor heftige discussies”. De intro van het artikel luidt:
“Is Salomon Walvis door het verzet in de Tweede Wereldoorlog in Grubbenvorst vermoord om zijn geld? Of omdat hij door zijn gedrag een gevaar was voor de verzetsstrijders? Historicus Fred Cammaert toont dat laatste overtuigend aan in de uitgave ‘Salomon Walvis: aanstichter van zijn eigen noodlot’. Een recensie”
Het artikel bevat onder meer de volgende passages:
“Cammaert gebruikt Salomon Walvis: aanstichter van zijn eigen noodlot. De nasleep van een liquidatie opnieuw belicht om te reageren op de wijze waarop Gerrit van der Vorst op zijn onderzoek heeft gereageerd. Volgens Cammaert intimideert, bekritiseert en verdenkt Van der Vorst iedereen die het niet met hem eens is. Hij noemt het optreden van Van der Vorst onprofessioneel, onwetenschappelijk en onfatsoenlijk. Hij verwijt Van der Vorst dat die zich niet wetenschappelijk heeft opgesteld, maar als belangenbehartiger van de nazaten van Walvis die naar een doel heeft geredeneerd, namelijk dat Walvis slachtoffer is van een roofmoord door verzetslieden. Cammaert heeft het echter helemaal niet nodig om te reageren op de reactie van Van der Vorst. Hij overtuigt als hij uitgaat van zijn eigen kracht.”
en:
“Cammaert komt tot de conclusie dat Walvis het onheil over zichzelf heeft afgelopen. Walvis komt naar voren als een grootspreker, iemand die het niet zo nauw neemt met het belang van terughoudendheid en daardoor de ondergrondse in gevaar brengt.
Kritisch
Tegelijkertijd is Cammaert kritisch op zijn bronnen. Het naoorlogse justitieel onderzoek naar de dood van Walvis bijvoorbeeld verdient volgens hem ‘geen schoonheidsprijs’. Sommige getuigen hebben na de oorlog geweigerd een verklaring af te leggen, er zijn nog losse eindjes en er zijn tegenstrijdigheden en onwaarheden die nog steeds om opheldering vragen. Fred Cammaert doet wat een wetenschapper behoort te doen: zoeken naar de waarheid en nooit uitsluiten dat er nog een andere is.”
Boven het artikel staat in blauwe letters ‘BOEKRECENSIE’. Verder is in het artikel een foto van de omslag van het boek opgenomen en zijn onderaan het ISBN-nummer en de prijs van het boek vermeld.
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Klagers stellen – kort samengevat – het volgende. In het artikel wordt ten onrechte de indruk gewekt dat sprake is van een nieuwe visie op de kwestie, die aanleiding zou moeten zijn voor heroverweging door het gemeentebestuur van de rehabilitatie van Salomon Walvis. Het is echter dezelfde visie als in het najaar van 2022 waarover de auteur destijds met dezelfde instemmende strekking heeft geschreven. De Raad heeft toen, en ook al eerder, geconcludeerd dat klagers onvoldoende mogelijkheid tot wederhoor is geboden. Hier had aandacht aan moeten worden besteed en aan klagers had ditmaal wel wederhoor geboden moeten worden. In dat verband voeren klagers aan dat de publicatie in feite een normaal artikel is en geen boekrecensie. De inhoud van het boekje wordt immers niet beargumenteerd besproken, maar er wordt wel opnieuw – zonder dat er iets nieuws is – druk gezet op het gemeentebestuur om de rehabilitatie te heroverwegen. Daarbij wordt opnieuw ruimte geboden voor diskwalificerende en niet-onderbouwde uitspraken over Van der Vorst en Salomon Walvis. Klagers zien de vorm waarin het artikel is gegoten – een vermeende boekrecensie – als een truc van De Limburger om opnieuw zonder wederhoor te kunnen publiceren over de kwestie. Verder is de kop niet zorgvuldig geformuleerd, nu klagers stelselmatig wederhoor wordt onthouden; van enige discussie is dus geen sprake.
Van der Vorst heeft aangeboden om zijn visie op de liquidatiekwestie te geven in De Limburger, maar dit is ten onrechte afgewezen. Hij moest wachten tot zich nieuwe ontwikkelingen zouden voordoen of een ingezonden brief schrijven. Een eerdere ingezonden brief, waarin hij kritiek uitte op De Limburger, is echter niet gepubliceerd omdat die niet voldeed aan de spelregels. Daarom heeft hij er onvoldoende vertrouwen in dat dit keer zijn ingezonden brief wel onverkort zal worden gepubliceerd. Daarbij speelt een rol dat De Limburger hem te verstaan heeft gegeven dat hij in zijn brief moest uitgaan van de (vermeende) recensie, terwijl hij een breder verhaal heeft.
De Limburger heeft daar – eveneens samengevat – het volgende tegenover gesteld. Het gaat hier om een boekrecensie en daarmee om de mening van de auteur. Dat het een boekrecensie is blijkt voor het publiek ook uit de opmaak. Er was daarom geen aanleiding om wederhoor toe te passen.
Verder is Van der Vorst de mogelijkheid geboden om via een ingezonden brief zijn visie op de recensie te geven. Ook is daarbij toegezegd dat als hij zich aan de spelregels voor ingezonden brieven zou houden, zijn stuk onverkort zou worden gepubliceerd. Van der Vorst heeft om hem moverende redenen echter geen gebruik van dat aanbod gemaakt. Als de Raad op deze klacht heeft beslist, is de hoofdredacteur alsnog van plan om naar Zeist af te reizen om met Van der Vorst van gedachten te wisselen over de kwestie.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
De vraag die partijen met name verdeeld houdt, is of sprake is van een boekrecensie.
Klagers hebben naar voren gebracht dat De Limburger al eerder heeft gepubliceerd over het in boekvorm gegoten onderzoek van Cammaert en dat de Raad al twee keer eerder – onder meer in het kader van dat onderzoek – heeft geconcludeerd dat zij onvoldoende mogelijkheid van wederhoor hebben gekregen. Zij zien de publicatie als boekrecensie daarom als een truc van De Limburger om opnieuw te kunnen publiceren over de kwestie zonder wederhoor toe te passen. Klagers hadden graag gezien dat de lezer van De Limburger meer context had gekregen over de eerdere publicaties en de conclusies van de Raad en vooral dat de lezer via wederhoor nu eindelijk eens kennis had kunnen nemen van hun visie op de liquidatie van Salomon Walvis.
Hoewel de Raad gezien de voorgeschiedenis (zie RvdJ 2023/7 en RvdJ 2018/38) enig begrip kan opbrengen voor het standpunt en de wens van klagers is hij van oordeel dat de publicatie een boekrecensie behelst. Dat is ook voor de lezer duidelijk. Zowel de opmaak van de publicatie als de eigen mening van de recensent over onderdelen uit het boek duiden daarop.
De Raad zal dan ook bij de beoordeling van de klacht de uitgangspunten voor recensies hanteren. Recensenten zijn vrij zijn om hun mening te geven over gebeurtenissen en personen. Daarbij zijn stijlmiddelen als overdrijven en bewust eenzijdig belichten geoorloofd. Verder geldt het beginsel van wederhoor niet voor publicaties die kennelijk een persoonlijke mening bevatten, zoals recensies. Niettemin kan een publicatie iemands belang zodanig raken dat het toepassen van wederhoor toch op zijn plaats is.
Ook in dit geval stond het de recensent vrij zijn mening te geven over de inhoud van het boek van Cammaert en daarmee ook over wat daarin wordt gezegd over Van der Vorst en de liquidatie van Salomon Walvis. Hoewel ook de vrijheid van de recensent grenzen kent, zijn die hier niet overschreden. Voor de lezer is voldoende duidelijk dat de recensie prikkelend is bedoeld en de persoonlijke mening van de recensent betreft. De recensie is niet zodanig kwetsend of beledigend, dat daarmee grenzen zijn overschreden van wat journalistiek zorgvuldig is.
De kop is evenmin ontoelaatbaar. Het is journalistiek gebruikelijk dat een artikel in de kop scherp(er) wordt aangezet; het mag een vergroving van de inhoud van het bijbehorende artikel bevatten. Klagers hebben in dit verband naar voren gebracht dat in de kop ten onrechte wordt gesproken over ‘discussies’, omdat hun stelstelmatig wederhoor wordt onthouden en er dus geen discussie mogelijk is in De Limburger. Dat maakt echter nog niet dat met de kop de grenzen van de journalistieke zorgvuldigheid zijn overschreden. Bovendien kan de kop ook zo worden begrepen dat er – zoals blijkt uit de publicatie – tussen Cammaert en Van der Vorst discussie bestaat over de liquidatie en dat de waarheid nog niet vaststaat.
Gelet op het voorgaande bestond geen bijzondere aanleiding om toch wederhoor toe te passen.
De Raad waardeert tot slot, in het licht van de voorgeschiedenis, het aanbod van De Limburger aan Van der Vorst om een ingezonden brief onder de gestelde voorwaarden onverkort te publiceren.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de klacht ongegrond is.
Relevante punten uit de Leidraad: A., B.3, C., en D.
Relevante eerdere conclusies (onder meer): RvdJ 2024/14, RvdJ 2017/10 en RvdJ 2013/19
CONCLUSIE
De klacht is ongegrond.
Zo vastgesteld door de Raad op 20 juni 2024 door mr. J.J. van Eck, voorzitter, mr. N.A.M. van Herten, drs. E.M.H. Lemaier en M. Thie, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. G.A. van de Sluis, plaatsvervangend secretaris.