2020/6 Afgewezen

J. te Nijenhuis - verzoeker inzake herziening conclusie RvdJ 2019/46 / F. van Jole en de hoofdredacteur van Joop.bnnvara.nl (BNNVARA)

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om een conclusie over een klacht van J. te Nijenhuis tegen F. van Jole en Joop.bnnvara.nl (RvdJ 2019/46) te herzien. Verzoeker maakt bezwaar tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoeker zich niet kan vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

J. te Nijenhuis

tot herziening van de conclusie van de Raad van 24 oktober 2019 (RvdJ 2019/46) betreffende zijn klacht

tegen

F. van Jole en de hoofdredacteur van Joop.bnnvara.nl (BNNVARA)

De heer J. te Nijenhuis (verzoeker) heeft op 19 november 2019 verzocht om herziening van de conclusie van 24 oktober 2019 inzake zijn klacht tegen F. van Jole en de hoofdredacteur van Joop.bnnvara.nl (hierna gezamenlijk: JOOP). Bij de beoordeling van het verzoek is verder correspondentie betrokken van mevrouw mr. B. den Ouden, hoofd Juridische Zaken van BNNVARA, van 3 december 2019.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 13 december 2019 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen.

DE FEITEN

Verzoeker heeft op 14 juni 2019 een klacht ingediend tegen JOOP over het artikel “Nederlandse psycholoog trekt opnieuw nazi-wetenschap uit de kast”.

De Raad heeft op 24 oktober 2019 geconcludeerd dat JOOP deels journalistiek zorgvuldig heeft gehandeld en daartoe – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“Het artikel van JOOP betreft een redactioneel commentaar bij een door JOOP als zodanig aangemerkt nieuwsfeit, te weten de opinie van klager in Het Parool. De Raad stelt voorop dat er voor JOOP voldoende aanleiding bestond om met een kritische blik over klager te berichten. JOOP heeft aannemelijk gemaakt dat de redactie deugdelijk onderzoek heeft verricht. Voor de gemiddelde lezer is voldoende duidelijk dat het artikel is gebaseerd op het  opiniestuk van klager in Het Parool en eerdere uitlatingen van klager, die mede op grond van andere onafhankelijke bronnen door JOOP zijn geduid. Het artikel bestaat voor een groot deel uit deze analyse van JOOP en is in zoverre journalistiek zorgvuldig.(…)”

DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Verzoeker stelt – kort samengevat – het volgende. Hij kan zich niet vinden in de conclusie dat een belangrijk deel van het artikel journalistiek zorgvuldig is. Volgens hem berust deze conclusie op twee ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten, te weten dat JOOP volgens de Raad aannemelijk heeft gemaakt dat de redactie deugdelijk onderzoek heeft verricht en dat JOOP het opiniestuk van verzoeker en eerdere uitlatingen heeft geduid mede op basis van onafhankelijke bronnen.
Als een journalist zich aan de ethische codes voor journalisten houdt, is er sprake van deugdelijk onderzoek. Verzoeker heeft onderdelen van drie ethische codes voor journalisten besproken. Uit allerlei voorbeelden blijkt dat JOOP het nieuws over hem niet waarheidsgetrouw en niet fair brengt. Tevens discrimineert JOOP tegen IQ-onderzoekers zoals verzoeker en de mensen uit zijn (intellectuele) netwerk. JOOP houdt zich niet aan de ethische codes voor journalistiek, zodat er niet geconcludeerd kan worden dat JOOP deugdelijk onderzoek heeft uitgevoerd. Verder zijn de door JOOP gebruikte bronnen niet onafhankelijk: de auteurs checken niet op professionele wijze de bronnen, maar schrijven kritiekloos van alles van elkaar over. Dit is in detail behandeld in zijn aanklacht tegen JOOP, aldus verzoeker. Hij heeft zijn standpunten uitvoerig toegelicht.
Volgens verzoeker kan de conclusie van de Raad over het journalistiek zorgvuldig handelen van JOOP niet overeind blijven.

JOOP stelt hier – eveneens samengevat – het volgende tegenover. De ‘feiten’ zoals verzoeker ze noemt, zijn geen feiten. Het zijn geen gebeurtenissen of omstandigheden waarvan de werkelijkheid met objectieve waarneming is vastgesteld. Het gaat om conclusies die de Raad getrokken heeft, nadat de Raad uitgebreid heeft kennisgenomen van de klacht van verzoeker en van het verweer dat JOOP daartegen heeft gevoerd.
Volgens JOOP blijkt uit het herzieningsverzoek dat verzoeker zich niet kan vinden in de af- en overwegingen van de Raad over de deugdelijkheid van het onderzoek en de onafhankelijkheid van de bronnen. Het verzoekschrift bevat geen enkele nieuwe informatie over mogelijk ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten. Verzoeker doet in zijn rekest niets anders dan het herhalen en uitwerken van al eerder opgevoerde stellingen. Alle bezwaren die hij thans uit, waren de Raad al bekend bij nemen van de conclusie.
JOOP concludeert dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

Herziening van een eerder gedane conclusie is alleen mogelijk indien de verzoeker aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ‘ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten’. Verzoeker heeft dit niet gedaan.

Verzoeker heeft betoogd dat de conclusie van de Raad berust op twee ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten, te weten:
1.      JOOP heeft aannemelijk gemaakt dat de redactie deugdelijk onderzoek heeft verricht;
2.      JOOP heeft het opiniestuk van verzoeker en eerdere uitlatingen geduid mede op basis van onafhankelijke bronnen.
Dit zijn echter geen feiten, maar afwegingen en beoordelingen van de Raad.

Het verzoekschrift bevat ter zake (een nadere uitwerking van) stellingen die verzoeker eerder al in zijn klacht heeft geformuleerd dan wel tijdens de mondelinge behandeling van zijn klacht naar voren heeft gebracht, en waarover de Raad een oordeel heeft gegeven. Niet aannemelijk is geworden dat de Raad zijn oordeel op basis van onjuiste constateringen heeft gedaan.

In essentie vraagt verzoeker om een herbeoordeling van de klacht omdat hij zich niet kan vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt.

Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroeps)procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting en uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Dat verzoeker het niet eens is met de afwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusie van de Raad: RvdJ 2019/45
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

BESLISSING

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 30 januari 2020 door prof. mr. B.E.P. Myjer, voorzitter, L.C. Hauben, mw. L.M. van de Langenberg MSc, A. Olgun en mw. A. Pruis, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.