Samenvatting
Omdat De Telegraaf niet meedoet aan de procedures van de Raad voor de Journalistiek, heeft de Raad een klacht over de artikelen “OM: ‘Advocaten fungeerden als boodschappenjongens voor Taghi’” en “’Advocaten doorgeefluik’” niet inhoudelijk behandeld. De Raad gaat in deze situatie alleen tot behandeling van een klacht over in het bijzondere geval dat deze van algemene strekking of principieel belang is. Daarvan is hier niet gebleken.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
X
tegen
J. van den Heuvel, M. van Wely en P. Jansen, hoofdredacteur van De Telegraaf
De heer X te […] (klager) heeft op 2 september 2020 een klacht ingediend tegen de heer J. van den Heuvel, de heer M. van Wely en de heer P. Jansen, hoofdredacteur van De Telegraaf. Bij de bespreking van de klacht is verder correspondentie van klager betrokken van 22 oktober 2020.
De hoofdredacteur van De Telegraaf heeft in het verleden herhaaldelijk aan de Raad bericht dat hij niet wenst mee te werken aan procedures van de Raad. Bij het doorsturen van de klacht is daarom aan de hoofdredacteur meegedeeld dat indien hij niet binnen de termijn van drie weken inhoudelijk heeft geantwoord, dit als een stilzwijgende afwijzing wordt beschouwd. Van den Heuvel, Van Wely en de hoofdredacteur van De Telegraaf hebben niet op de klacht gereageerd.
De zaak is besproken op de zitting van de Raad van 23 oktober 2020 op basis van de schriftelijke stukken.
DE FEITEN
Op 9 augustus 2020 verscheen op de website en op 10 augustus 2020 in de papieren versie van De Telegraaf een artikel van de hand van Van den Heuvel en Van Wely met de kop “OM: ‘Advocaten fungeerden als boodschappenjongens voor Taghi’”. De intro van het artikel luidt:
“Politie en Openbaar Ministerie zijn in het Marengo-onderzoek gestuit op explosieve informatie over advocaten die als ‘boodschappenjongens’ lijken te fungeren en door de criminele organisatie van Ridouan Taghi worden betaald.”
Onderaan het artikel is een samengevatte reactie van klager gepubliceerd.
Verder is op 10 augustus 2020 in De Telegraaf een artikel verschenen, eveneens van de hand van Van den Heuvel en Van Wely, met de kop “’Advocaten doorgeefluik’” en de onderkop “Explosieve beschuldiging Openbaar Ministerie in proces-verbaal”.
Klager wordt in de publicaties genoemd.
HET STANDPUNT VAN KLAGER
Klager stelt – samengevat – het volgende. De berichtgeving bevat ernstige beschuldigingen aan zijn adres, te weten dat hij informatie heeft gelekt en/of heeft doorgespeeld aan de criminele organisatie van Taghi en hij als het ware als boodschappenjongen fungeert. Daarbij is op geen enkele wijze een onderscheid gemaakt tussen feiten, beweringen en/of meningen. Aan de beschuldigingen wordt ten onrechte groot gezag toegekend door te suggereren dat het gaat om letterlijke citaten van het Openbaar Ministerie en door te beweren dat politie en justitie overtuigd zijn van de juistheid van de beschuldigingen. Hiermee is op grove wijze de aanval geopend op de integriteit en goede naam van klager. Deze aanval is ongefundeerd en uitermate onzorgvuldig; de berichtgeving is verwoestend voor zijn reputatie, eer en goede naam alsook voor zijn carrière als strafrechtadvocaat.
Daarbij komt dat hem onvoldoende gelegenheid tot wederhoor is geboden. Hij ontving namelijk op zondag 9 augustus 2020 om 11:24 uur een Whatsappbericht van Van den Heuvel waarin hij de tijd kreeg om die dag tot 17:00 uur te reageren. Dat is onvoldoende om goed te kunnen reageren op dergelijke beschuldigingen.
Klager wijst op diverse bepalingen van de Leidraad van de Raad. Daarin staat dat journalisten waarheidsgetrouw, controleerbaar en zo volledig mogelijk berichten, en eenzijdige en tendentieuze berichtgeving vermijden. Bovendien worden beschuldigingen alleen gepubliceerd wanneer is onderzocht of hiervoor een deugdelijke grondslag bestaat en dienen journalisten wederhoor toe te passen bij personen die door een publicatie worden gediskwalificeerd. Volgens klager is in strijd gehandeld met al deze bepalingen.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
In artikel 9 lid 5 van het Reglement voor de werkwijze van de Raad is het volgende bepaald:
“Indien de klacht is ingediend tegen een medium dat of een journalist die zich uit beginsel niet verweert, ziet de Raad af van behandeling, tenzij de klacht volgens de Raad van algemene strekking of principieel belang is.”
Van den Heuvel, Van Wely en de hoofdredacteur van De Telegraaf wensen blijkbaar (nog steeds) uit beginsel geen medewerking te verlenen aan de procedures bij de Raad en hebben zich ook in deze zaak niet verweerd. De Raad zal dan ook slechts tot behandeling van de klacht overgaan in het bijzondere geval dat deze van algemene strekking of principieel belang is. Daarvan is hier niet gebleken.
Het artikel bevat specifieke opmerkingen over klager, waartegen zijn klacht is gericht. De Raad vindt niet dat de strekking van de klacht het belang van klager in zodanige mate overstijgt, dat er sprake is van een algemene strekking. Dat een inhoudelijk oordeel van de Raad mogelijk ook anderen ten goede komt, is daartoe onvoldoende.
Ook ziet de Raad geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de klacht betrekking heeft op elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, en daarmee van principieel belang is. De klacht gaat in hoofdzaak over niet-waarheidsgetrouwe dan wel tendentieuze berichtgeving en toepassing van wederhoor. De Raad heeft hierover in zijn Leidraad algemene uitgangspunten geformuleerd die in diverse conclusies zijn uitgewerkt. Gesteld noch gebleken is dat de door de Raad gehanteerde criteria onvoldoende duidelijk zijn. Dat Van den Heuvel, Van Wely en De Telegraaf deze criteria niet zouden hebben nageleefd, maakt op zichzelf de klacht nog niet van principieel belang.
De Raad ziet dan ook geen aanleiding de klacht inhoudelijk te behandelen.
Relevante punten uit de Leidraad van de Raad: A., B.3. en C.
Relevante eerdere conclusie van de Raad: RvdJ 2020/19
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 9 lid 5
CONCLUSIE
De klacht is niet van algemene strekking of principieel belang en wordt daarom niet inhoudelijk behandeld.
Zo vastgesteld door de Raad op 7 december 2020 door mw. mr. J.W. Bockwinkel, voorzitter, mw. mr. N.A.M. van Herten, mw. M. ten Katen, mw. drs. E.M.H. Lemaier en mw. M. Thie, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. N. Tibold, plaatsvervangend secretaris.