Samenvatting
De Limburger heeft in het artikel “Militaire vakbond steunt aangifte tegen Öztürk na ‘moord’-uitspraak: ‘Hier is een grens overschreden’” vermeld dat “Öztürk [zei] dat Nederlandse militairen ‘willens en wetens’ onschuldige burgers in Irak hebben vermoord. Een uitspraak waar hij later op terugkwam; hij was ‘verkeerd begrepen’.” Het is aannemelijk dat bij de gemiddelde lezer de indruk is ontstaan dat Öztürk de woorden ‘willens en wetens’ daadwerkelijk heeft uitgesproken, terwijl dit niet het geval is. De berichtgeving is op dit punt niet waarheidsgetrouw en journalistiek onzorgvuldig. De Limburger had een passende rechtzetting behoren te publiceren en heeft dat ten onrechte niet gedaan.
Het betoog van de heer S. Öztürk en DENK (klagers) dat met de woorden ‘verkeerd was begrepen’ onvoldoende recht is gedaan aan de latere toelichting van Öztürk, faalt. Die woorden – die Öztürk letterlijk heeft gebezigd – behelzen de kern van zijn toelichting. Op dit punt was de handelwijze van De Limburger zorgvuldig.
Ten slotte overweegt de Raad dat het verkieslijker was geweest als De Limburger uitgebreider op de bezwaren van klagers was ingegaan, zodat partijen wellicht tot elkaar hadden kunnen komen.
De Raad doet de aanbeveling aan De Limburger om deze conclusie ruimhartig te publiceren.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
S. Öztürk en DENK
tegen
de hoofdredacteur van De Limburger
De heer S. Öztürk te Den Haag heeft op 26 november 2019 mede namens DENK (hierna gezamenlijk: klagers) een klacht ingediend tegen de hoofdredacteur van De Limburger. Bij de beoordeling van de klacht is verder correspondentie betrokken van klagers en de heer B. Oostra, hoofdredacteur, van 28 november 2019 en 23 december 2019.
De klacht is behandeld op de zitting van de Raad van 24 januari 2020. Aan de zijde van klagers waren de heer Öztürk en de heer S. van Baarle, fractievoorzitter DENK Rotterdam, aanwezig. Namens De Limburger zijn mevrouw M. Flier en de heer M. Goertzen verschenen. Van Baarle heeft het standpunt van klagers toegelicht aan de hand van een pleitnotitie.
DE FEITEN
Op 7 november 2019 is op de website van De Limburger een artikel verschenen met de kop “Militaire vakbond steunt aangifte tegen Öztürk na ‘moord’-uitspraak: ‘Hier is een grens overschreden’”. Het artikel bevat de volgende passage:
“Denk-Kamerlid Selcuk Öztürk kwam afgelopen dinsdag in opspraak tijdens het debat over de burgerslachtoffers die bij twee Nederlandse bombardementen in Irak zijn gevallen. Dat kon gebeuren omdat de inlichtingen niet deugden.
De vliegers hebben naar eer en geweten gehandeld en valt niets te verwijten, concludeerde het OM al eerder. Toch zei Öztürk dat Nederlandse militairen ‘willens en wetens’ onschuldige burgers in Irak hebben vermoord. Een uitspraak waar hij later op terugkwam; hij was ‘verkeerd begrepen’.”
Een vergelijkbaar artikel is op 8 november 2019 in de printeditie van De Limburger verschenen onder de kop “Vakbond steunt aangifte tegen Denk”.
Klagers hebben op 11 november 2019 hun bezwaren tegen de berichtgeving aan De Limburger voorgelegd en verzocht om rectificatie. Oostra heeft daarop diezelfde dag gereageerd als volgt:
“Ik zie geen enkele aanleiding tot rectificatie over te gaan. De heer Öztürk heeft op diverse plaatsen gezegd dat hij verkeerd begrepen is. Dat is wat anders dan onjuist geciteerd.”
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Klagers stellen – samengevat – het volgende. Kern van de klacht is dat Öztürk onjuist is geciteerd; hij heeft niet gezegd dat militairen ‘willens en wetens’ onschuldige burgers in Irak hebben vermoord. Dit blijkt ook uit het verslag van het Tweede Kamerdebat, dat klagers hebben overlegd. Met het gebruik van het onjuiste citaat is een andere interpretatie gegeven aan wat Öztürk wel heeft gezegd. Door hem de woorden ‘willens en wetens’ in de mond te leggen is een extra lading gegeven aan wat hij heeft gezegd; er is een vijandsbeeld gecreëerd en mensen kunnen worden gestimuleerd tot het vormen van gevaarlijke denkbeelden en mogelijke daden. Volgens klagers houdt de term ‘(ver)moorden’ in normaal taalgebruik niet per definitie in dat dit ‘met opzet’ – en dus: ‘willens en wetens’ – is gebeurd. Daarom had de onjuiste berichtgeving gerectificeerd moeten worden.
Daarnaast is De Limburger ten onrechte niet overgegaan tot het plaatsen van de toelichting van Öztürk die hij een dag na het bewuste Tweede Kamerdebat heeft gegeven tijdens een debat over de begroting van Defensie, te weten: “(…) dat de mensen daar het gevoel hebben dat ze vierenhalf jaar niet hebben geweten wat er precies is gebeurd. Die woorden en die emotie van die mensen mogen hier ook geuit worden.” Daarmee heeft Öztürk geprobeerd recht te zetten wat naar zijn mening verkeerd was begrepen. De korte weergave dat hij ‘verkeerd was begrepen’ doet geen recht aan wat hij heeft gezegd; het ging hem erom dat de gevoelens van de nabestaanden gehoord moeten worden. Bovendien wordt de indruk gewekt alsof zijn uitspraak niet gemeend zou zijn.
Verder lichten klagers desgevraagd toe dat zij hun bezwaren tegen de berichtgeving gelijktijdig hebben voorgelegd aan de hoofdredacties van AD en De Limburger. De hoofdredactie van AD is – in tegenstelling tot die van De Limburger – inhoudelijk op de bezwaren ingegaan. Bovendien heeft AD ook een artikel aan de kwestie gewijd waarin het verhaal Öztürk beter naar voren komt. Klagers hebben daarom geen klacht tegen AD ingediend. Dat De Limburger kopij van AD heeft gebruikt, ontslaat haar niet van haar eigen verantwoordelijkheid.
Ten slotte merken klagers op dat alleen AD en De Limburger de woorden ‘willens en wetens’ hebben gebruikt.
De Limburger stelt daar – eveneens samengevat – het volgende tegenover. Het gewraakte artikel is afkomstig van AD en is gelijktijdig door beide media gepubliceerd. Net als De Limburger heeft AD geweigerd het artikel te rectificeren. Het bevreemdt De Limburger dat klagers geen klacht tegen AD hebben ingediend en zij achten klagers daarom niet-ontvankelijk in hun klacht.
Voor het geval de Raad klagers toch ontvankelijk verklaart, voert De Limburger aan dat de woorden van Öztürk niet verkeerd zijn geïnterpreteerd. Ook andere media hebben geconcludeerd dat Öztürk heeft gezegd dat Nederlandse militairen Iraakse burgers hebben vermoord. Hij stelde in het debat over de luchtaanval onder meer dat het kabinet “niet de ernst inziet van deze moorden”. Kamervoorzitter Khadija Arib deed een dringend beroep op hem om andere woorden te kiezen. Op haar woorden “Nu gaat de aandacht naar u en niet naar de slachtoffers”, antwoordde Öztürk dat de nabestaanden ook van moord zouden spreken. Öztürk heeft wel degelijk gezegd dat in zijn ogen Nederlandse militairen ‘willens en wetens’ Iraakse burgers hebben vermoord. Op de zitting voegt Goertzen hieraan toe dat Öztürk in ieder geval heeft gesproken over ‘moorden’, hetgeen impliceert dat mensen ‘met voorbedachten rade’ zijn gedood. Dit is tot uitdrukking gebracht door de woorden ‘willens en wetens’. Verder wijst hij erop dat het niet gaat om een letterlijk citaat, omdat de woorden tussen enkele (en geen dubbele) aanhalingstekens zijn geplaatst. Een dag later nuanceerde Öztürk zijn opmerking door te beweren dat hij verkeerd was begrepen. Die toevoeging is in het artikel gepubliceerd.
Ten slotte deelt Goertzen desgevraagd mee dat na de ontvangst van de bezwaren van klagers overleg is gevoerd met AD. Omdat het kopij van AD betreft die door De Limburger is overgenomen, heeft De Limburger niet uitgebreider op de bezwaren gereageerd. Van de reactie van AD aan klagers waren zij niet op de hoogte.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
De Raad overweegt allereerst dat De Limburger een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van haar publicaties. Dat klagers om hun moverende redenen geen klacht tegen AD hebben ingediend, brengt niet mee dat klagers in hun klacht tegen De Limburger niet-ontvankelijk zijn.
De Raad stelt vast dat de woorden ‘willens en wetens’ zijn gebruikt binnen een parafrase van de uitspraken van Öztürk, die immers niet tussen dubbele aanhalingstekens zijn geplaatst. Door de woorden tussen enkele aanhalingstekens te plaatsen, is daarop extra de aandacht gevestigd. Het is aannemelijk dat bij de gemiddelde lezer aldus de indruk is ontstaan dat Öztürk deze woorden daadwerkelijk heeft uitgesproken, terwijl uit het verslag van het Tweede Kamerdebat over de luchtaanval blijkt dat dit niet het geval is. Hierdoor is de berichtgeving op dit punt niet waarheidsgetrouw en daarom journalistiek onzorgvuldig. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat Öztürk niet de militairen maar de regering c.q. de betreffende minister verantwoordelijk heeft willen stellen.
Vanwege de niet waarheidsgetrouwe berichtgeving had De Limburger een passende rechtzetting behoren te publiceren, waarin zij had duidelijk moeten maken dat de berichtgeving van 7 november 2019 op dit punt niet juist was. Zij heeft dat ten onrechte niet gedaan.
Het betoog van klagers dat de toelichting van Öztürk onvoldoende recht is gedaan, volgt de Raad niet. Kern van die toelichting is dat Öztürk ‘verkeerd begrepen’ is, hetgeen in het artikel is weergegeven. Blijkens het verslag van het debat over de defensiebegroting heeft hij deze woorden ook letterlijk gebezigd. Dat hij aandacht heeft gevraagd voor de gevoelens van nabestaanden, maakt dit niet anders; een volksvertegenwoordiger wordt immers geacht altijd de belangen van anderen te behartigen. Op dit punt was de handelwijze van De Limburger zorgvuldig.
Ten slotte overweegt de Raad dat met de ingang van zijn nieuwe werkwijze per 1 november 2013 – waarover de mediasector vooraf uitvoerig is geconsulteerd – (hoofd)redacties als eerste lijn fungeren in de afhandeling van klachten. Enerzijds brengt dit voor klagers de verplichting mee om hun bezwaren eerst aan het betrokken medium voor te leggen. Anderzijds wordt van hoofdredacties verwacht dat zij klachten op een zorgvuldige manier afhandelen. Achtergrond van de bepaling is immers dat – in het kader van een goede zelfregulering door de media – partijen eerst samen overleg voeren om te bezien of zij het probleem minnelijk kunnen oplossen. In dat licht bezien was het verkieslijker geweest als De Limburger uitgebreider op de bezwaren was ingegaan, zodat partijen wellicht tot elkaar hadden kunnen komen.
Relevante punten uit de Leidraad van de Raad: A. en D.
Relevante eerdere conclusie van de Raad: RvdJ 2019/34
CONCLUSIE
Voor zover de klacht gericht is tegen het gebruik van de woorden ‘willens en wetens’ en het niet-rectificeren daarvan, heeft De Limburger journalistiek onzorgvuldig gehandeld. Verder was haar handelwijze zorgvuldig.
De Raad doet de aanbeveling aan De Limburger om deze conclusie integraal of in samenvatting te publiceren.
Zo vastgesteld door de Raad op 26 maart 2020 door mw. mr. A.E. van Montfrans, voorzitter, mw. mr. N.A.M. van Herten, M. Keppels, F.Th.H. Ruys en E.J. Schievink, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
Publicatie op www.limburger.nl d.d. 27 maart 2020 en in De Limburger d.d. 28 maart 2020
