Aan de Raad voor de Journalistiek wordt in beginsel grote betekenis gehecht: belangrijk voor het vertrouwen in vrije media. Maar in Nederland en andere Europese landen is het publiek zich amper bewust van zijn bestaan. Dat maakt kwetsbaar.
Deze zomer publiceerde de Raad het onderzoek van onze secretaris Daphne Koene naar het functioneren van mediaraden in 18 verschillenden lidstaten van de Europese Unie. Zij heeft met steun van de EU daarvoor 144 experts en belanghebbenden bevraagd. Ik ben bevooroordeeld, maar zij heeft een grote klus geklaard. Het biedt niet alleen inzicht in de sterktes en zwaktes van de raden, maar ook aanbevelingen voor versterking.
De Europese raden verschillen van elkaar in organisatievorm en werkwijze. In sommige landen is de mediaraad meer dan een orgaan dat klachten over journalistiek beoordeelt.
Zo is in Ierland een ombudsman aan de raad verbonden, die zich opwerpt als een soort ‘geweten’ van de journalistiek en ook beschikbaar is voor vertrouwelijke adviezen aan journalisten die met ethische dilemma’s kampen. In Luxemburg deelt de raad de perskaarten uit en bepaalt zo de facto wie journalist is en wie niet. In Duitsland en Slowakije kent de raad drie niveaus bij een gegronde klacht: een vermaning, het uitspreken van (ernstige) zorg of een reprimande. In Zweden (de oudste raad, opgericht in 1916) moeten media een administratieve boete betalen als een klacht tegen hen gegrond is.
In de meeste landen (o.a. Nederland) participeren burgers, in andere (o.a. Duitsland) is het uitsluitend aan journalisten om te oordelen. In Litouwen is niet alleen het bestaan van de raad bij wet geregeld, maar ook bepaald dat media die geregeld de fout ingaan, geen aanspraak meer kunnen maken op subsidies of een laag btw-tarief. In Oostenrijk kan een onafhankelijke ombudsman ingeschakeld worden om te bemiddelen, in Vlaanderen kan de algemeen secretaris dat doen. In Wallonië zijn media die overheidssteun ontvangen, verplicht om mee te werken met de mediaraad. Sommige raden, zoals de Finse, ontvangen overheidssteun, andere staan daar huiverig tegenover.
Wat de specifieke kenmerken ook zijn (ze zijn gedetailleerd vermeld in het onderzoeksrapport), de mediaraden hebben gemeen dat zij vrij onbekend zijn bij het publiek. Dat is verklaarbaar. Om me tot Nederland te beperken: de rol van de Raad is beperkt tot de behandeling van klachten van burgers of organisaties met een rechtstreeks belang bij de (voorgenomen) publicatie. Slechts bij hoge uitzondering neemt hij initiatief om zich meer in algemene zin uit te spreken over het functioneren van media.
Zou de Raad moeten streven naar meer impact? Ja, als dat een gezamenlijk, maatschappelijk belang dient. Daphne Koene constateert in het onderzoek terecht dat een goed functionerende raad een bijdrage kan leveren aan de journalistieke kwaliteit en het ethische debat in de sector, ‘waardoor hij vertrouwen in de media bevordert’.
Maar wat is daarvoor nodig? Er is niet één ideaal model voor een Raad voor de Journalistiek. Koene pleit voor een veelzijdige strategie ter versterking van alle mediaraden met als belangrijkste ingrediënten: meer zichtbaarheid, representativiteit, transparantie en verbondenheid zowel met de journalistiek als met de maatschappij. Zij noemt dit in haar rapport het TRACK-model: Transparency, Representation, Awareness, Commitment, Knowledge.
De Raad moet dus meer uit z’n schulp kruipen
