De moeder van een vuurwerkslachtoffer sprak met media. Deed zij daar goed aan? En deden de journalisten dat?
Onder de titel ‘de mores’ schrijft Frits van Exter over dilemma’s in de journalistiek, gebaseerd op de praktijk van de Raad voor de Journalistiek. De serie verschijnt op villamedia.nl en op deze site.
De verslaggever van de regionale omroep Rijnmond treft op de plaats van het ongeluk in Rotterdam de moeder en twee broers van het 14-jarige vuurwerkslachtoffer aan. ‘Ze staan te trillen op hun benen en ze realiseren zich nog altijd niet helemaal wat er de avond ervoor is gebeurd.’ Toch wil de moeder volgens de journalist iets zeggen. Zij wil rechtzetten wat er inmiddels op sociale media wordt beweerd: dat de ouders hun zoon met illegaal vuurwerk zomaar z’n gang lieten gaan. Daar klopt niets van, zegt ze. Hij was gek van vuurwerk en ging er altijd heel zorgvuldig mee om. Het moet fout spul zijn geweest.
Haar verhaal haalt ook de website van de NOS. Zij geeft die dag ook een interview aan het Algemeen Dagblad. Op het sociale medium Bluesky reageert columnist Sander Schimmelpenninck: ‘De moeder van het overleden 14-jarige vuurwerkslachtoffer reageert precies zoals je van een vuurwerktokkie verwacht: schaamteloos, wild om zich heen slaand, en alle eigen verantwoordelijkheid wegwuivend.’
Dat levert vanzelfsprekend een nieuwe stroom reacties op. Er is kritiek (‘ongevoelige hork die een rouwende moeder te kakken zet’) en adhesie (‘deze moeder zou vervolgd moeten worden’). En passant wordt ook haar doopceel gelicht ten bewijze van haar algeheel falen als ouder. Het gekrakeel gaat een paar uur door, waarna de goegemeente elders op zoek gaat naar nieuwe ophef (ja, zelfs op Bluesky).
Duidelijk is in elk geval dat de moeder er, mede dankzij de duw van Schimmelpenninck, niet in is geslaagd het beeld recht te zetten.
Het roept bekende vragen op naar de omgang van journalisten met slachtoffers en nabestaanden. Volgens onze Leidraad behoren journalisten ‘rekening te houden met het recht van betrokkenen om met rust te worden gelaten. Zij dienen terughoudend te zijn indien de weerloosheid of geestelijke toestand daartoe aanleiding geeft’.
Het is dus geen taboe om slachtoffers of nabestaanden aan te spreken. Het gaat erom hoe je het doet. Paul van den Bosch, hoofdredacteur van de regionale titels in de AD-groep, zegt in een blog dat sommige journalisten ‘dit nooit kunnen’, maar dat de AD-verslaggeefster, die die dag naar de plek van het ongeluk ging, over ‘de juiste toon en empathie en gevoel voor de situatie’ beschikt.
Daarbij hanteert hij het ’Nivea-principe’: Niet invullen voor een ander. Als iemand laat weten dat hij niet wil meewerken, dan dient de journalist dat onmiddellijk te respecteren. Als iemand wel wil, is er geen bezwaar om vragen te stellen. Van den Bosch wijst erop dat veel mensen juist wel iets willen vertellen over wat hen of een nabestaande is overkomen. ‘Vul het dus niet in voor anderen. Elke familie reageert anders, ieder familielid ook. En veroordeel niet meteen de journalisten die de vragen stellen.’
De gedachte dat je als journalist niet moet betuttelen spreekt me aan, maar weet iemand wel wat hij wil, kort na een traumatische gebeurtenis? Het vergt wat van journalisten om niet alleen te beoordelen of mensen benaderbaar zijn, maar ook om dat op de juiste manier te doen. Hoeveel empathie je ook wilt tonen, je bent geen hulpverlener, je komt een verhaal halen. En hoe weloverwogen iemand ook lijkt te reageren, als je haar nooit eerder hebt gezien kun je ook niet goed beoordelen in welke staat zij verkeert.
Het platform Slachtoffers in de media, een samenwerking van Fonds Slachtofferhulp met redacties en journalistieke opleidingen, heeft daar handreikingen voor gedaan. Wie ze leest kan er van harte mee instemmen, maar zal zich ook afvragen of de gevraagde zorgvuldigheid wel mogelijk is onder de tijdsdruk die nieuwsverslaggeving eigen is; de redactie wil gewoon een snelle follow-up. Misschien moet daarom een ander principe dan ‘Nivea’ gelden: Bij twijfel niet inhalen.
Je moet je vooral blijven afvragen wat de bedoeling is van je vragen. De Rijnmond-verslaggever lijkt daar begrijpelijkerwijs moeite mee te hebben. Hij sluit het gesprek in Rotterdam af met de woorden: ‘Nogmaals gecondoleerd. Meer kan ik niet zeggen.’ De moeder: ‘Niemand kan echt iets zeggen.’
