De Mores – Het grote goed van fouten maken

Wie waardeer je meer: een journalist die fouten maakt (en daarvan leert) of een die dat niet doet (en zouteloze pap produceert)?

Onder de titel ‘de mores’ schrijft Frits van Exter over dilemma’s in de journalistiek, gebaseerd op de praktijk van de Raad voor de Journalistiek. De serie verschijnt op villamedia.nl en op deze site.

Op de redactie voer ik een gesprek met de hoofdredacteur en twee verslaggevers. Zij hebben grote moeite met de conclusie van de Raad voor de Journalistiek dat een klacht tegen het dagblad gegrond is. Zij menen dat de Raad zich door klager zand in de ogen heeft laten strooien. Ik weet ze er niet van te overtuigen dat het oordeel op goede gronden is geveld. Ze waarderen het dat ik ben gekomen, maar de stemming blijft wat zuur. Het is toch alsof je een slechte aantekening hebt gekregen in je personeelsdossier, zegt een van de redacteuren tot besluit.

Op de terugreis blijft deze verzuchting hangen. Zou een negatieve conclusie werkelijk een smet op het blazoen zijn? In de verte hoor ik collega’s al roepen dat ik naïef ben. Wat had ik dan gedacht?

Ik dacht, en denk, dat de beoordeling van een klacht niet per se de beoordeling van een persoon is. Er zijn fouten in maten en soorten, maar het hangt niet alleen van de zwaarte af; het gaat, zoals bij alles, om de context.

Ik denk ook terug aan wat het begin én het einde van mijn loopbaan had kunnen zijn. In 1977 had ik als stagiair bij het toenmalige weekblad Haagse Post geschreven dat er banden waren tussen een links-radicale groepering in Nijmegen en Molukkers die op dat moment de passagiers van een trein en de leerlingen van een school in Drenthe gegijzeld hielden.
Het stuk was amper verschenen of ik moest me melden op het kantoor van een advocaat; vanuit Nijmegen werd met een kort geding gedreigd. De raadsman en mijn hoofdredacteur werden het er snel over eens dat mijn bronnen te dun waren, waardoor een rectificatie helaas onvermijdelijk was. Ik voelde me ellendig, maar herinner me niet dat de hoofdredacteur me enig verwijt maakte. De, zo leerzame, stage ging gewoon door.

Een journalist kan fouten maken, maar een redactie niet zo snel. Er zijn collega’s, een chef, een eindredacteur en een hoofdredacteur. Zij moeten gezamenlijk evenwicht bieden in een stelsel van vertrouwen en controle op basis van de eigen mores.

Een procedure bij de Raad biedt inzicht in het functioneren van dat bestel. Gaat het wel goed met onze eigen checks and balances? Laten chefs hun verslaggevers niet te veel zwemmen? Stellen collega’s ook elkaar kritische vragen? Zijn bureauredacteuren in staat om fouten te zien? Leert de redactie van missers? Heeft de hoofdredactie voldoende weet van wat er op de vloer gebeurt? Fouten zijn onvermijdelijk, maar minder vergeeflijk als we er niet van leren.

Als het goed is, kent de hoofdredacteur zijn pappenheimers; hij heeft de Raad of een personeelsdossier niet nodig om te weten wie het prima doet en wie minder. Het is ook de vraag wie hij hoger waardeert; een journalist, die wel eens een fout maakt of een die keurig binnen de lijntjes kleurt en zouteloze pap produceert. Wie misbruik van macht wil blootleggen, ontmoet meer weerstand. Wie in een complexe zaak duikt, kan eerder een fout maken.

Bovendien zou de collega in de zaak waar ik over begon, al helemaal niet bang moeten zijn voor een slechte aantekening. De hoofdredacteur meent dat hem en zijn collega’s niets te verwijten valt. Hij geeft de Raad een slechte aantekening in zijn dossier. Dat kan ook leerzaam zijn.

Frits van Exter is voorzitter van de Raad voor de Journalistiek. Hij heeft geen stem bij de beoordeling van klachten. Hij verwoordt slechts zijn eigen mening.