Berichten over ‘grensoverschrijdend gedrag’ is een mijnenveld waardoor het lastig navigeren is op het kompas van de vertrouwde mores.
De presentator waarschuwt de DWDD-kijker voor een ‘serieuze noot’ in het gesprek met Peter Pannekoek – tot dan toe was er vooral sprake geweest van hilariteit over zijn besnijdenis op medische gronden. Had de cabaretier er geen moeite mee om samen te werken met een regisseur die eerder in opspraak was gekomen door ‘vermeend’ seksueel grensoverschrijdend gedrag? Pannekoek antwoordt dat hij zich na enige aarzeling de vraag had gesteld: ‘Mag hij dan nooit meer regisseren?’ De cabaretier vindt het ‘ingewikkeld’ om voor eigen rechter te spelen. ‘Zeker’, haast Matthijs van Nieuwkerk zich het onderwerp af te sluiten, ‘even terug naar de humor…’
Het is bar ingewikkeld. Ruim een jaar geleden is de beweging #MeToo ingezet na onthullingen in The New York Times over veelvuldig seksueel machtsmisbruik door Hollywood-tycoon Harvey Weinstein. Sindsdien hebben media wereldwijd bericht over grensoverschrijdend gedrag door bekende en minder bekende figuren. Er is geen twijfel dat het belangrijk is het aan de kaak te stellen. Er is wel twijfel of de journalistiek dat goed doet. #MeToo is een mijnenveld waardoor het lastig navigeren is op het kompas van de vertrouwde mores.
Zowel de ombudsman van de Volkskrant als van NRC wijzen in hun jongste rubrieken bijvoorbeeld op de discrepantie tussen twee artikelen. Het eerste was een summier ANP-bericht dat de Universiteit van Amsterdam bekend heeft gemaakt dat een anonieme hoogleraar zijn ontslag heeft genomen wegens ‘grensoverschrijdend gedrag’ (7 november). Het tweede was een ‘op basis van maanden durend onderzoek’ uitvoerig, gedetailleerd relaas over een bekende, bij naam genoemde oncoloog. Hij had ontslag genomen nadat bij een intern onderzoek was gebleken dat hij een promovenda langdurig had gestalkt (NRC, 3 november). De redactie beschikte onder meer over heimelijke opnames van gesprekken tussen de twee.
‘Het stuk leest als een proces-verbaal’, merkt ombudsman Sjoerd de Jong op. Hij meent dat door #MeToo de journalistieke normen zijn veranderd: ‘Wat ooit door kranten te intiem werd geacht voor publicatie, ligt nu op straat, mits het gaat om machtsmisbruik.’ En collega Jean-Pierre Geelen stelt in de Volkskrant vast dat #MeToo-verdachten minder rechten op privacy hebben dan de gemiddelde moordenaar. ‘Compassie met evidente daders is niet gepast, maar aan een heksenjacht op (vermeende) verdachten moeten media niet mee willen doen.’
We weten dat de journalistiek niet ontkomt aan een zekere willekeur. We begrijpen ook dat #MeToo vraagt om concrete voorbeelden om ons de ogen te openen. Waar Justitie in veel gevallen tekort schiet (is het wel strafbaar, is het niet te lang geleden en hoe bewijzen we het?), kunnen media uitkomst bieden. Maar hoe voorkom je dat de journalist zowel opspoort, aanklaagt als vonnist? De vraag van Peter Pannekoek is begrijpelijk. Hoe lang moet iemand eigenlijk zitten die in trial by media is veroordeeld? Wat moet hij doen om weer in genade te worden aangenomen?
Journalisten, die op een #MeToo-dossier zitten, zijn niet te benijden. Van elke zaak valt te leren, maar intussen kunnen er aan beide kanten snel nare ongelukken gebeuren. Het risico kan hoogstens verminderd worden door jezelf voortdurend vragen te stellen, ook in dialoog met hoofdredactie en andere collega’s.
